Home Blog Pagina 101

5b Naoorlogse economische gevolgen

0

Na de oorlog ziet men een dramatische omslag in de economie. Voor de Eerste Wereldoorlog groeide de wereldeconomie krachtig. Technologie, zoals stoomschepen, de telegraaf en de telefoon, zorgden voor meer wereldwijde reizen en communicatie. Er waren geen immigratielimieten en er waren geen paspoorten nodig. In retrospectief beseft men pas later hoe welvarend deze periode was. Regeringen waren klein en hielden hun budgetten in evenwicht. De wereld veranderde na de Eerste Wereldoorlog drastisch. Door het enorme aantal doden verminderde het personeelsbestand aanzienlijk en daarmee ook de productiviteit. Men schat dat de griep verantwoordelijk was voor een daling van het bruto binnenlands product met 6 tot 8 procent wereldwijd. Landen legden elkaar beperkingen op bij de handel, kapitaalstroom en immigratie. Men werd wantrouwend tegenover buitenlanders. Dit protectionisme maakte de weg vrij voor de Grote Depressie. Veel landen leden onder de hyperinflatie. Ze herstelden daarna tijdelijk een gewijzigde gouden standaard, maar dit bleek bij de toenemende crisis averechts te werken, zodat men de gouden standaard daarna weer los liet.

Door de oorlog wisten de Amerikanen hun industrie te verdrievoudigen; aan het einde van de oorlog was de Amerikaanse industrie bijna zo groot als die van België, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië samen. De Eerste Wereldoorlog was een grote impuls voor de Amerikaanse economie, maar in 1921 trad een kortdurende crisis in tijdens de overgang van de oorlogsindustrie naar de gewone, de industriële productie werd daardoor gehalveerd. Vanaf 1923 is er geleidelijk aan een omslag en kwam er een kortdurende periode van overmatige welvaart die als de ”roaring twenties” bekend staat. Deze gouden tijd gold zeker niet voor iedereen maar uitsluitend voort een kleine bovenlaag. Veel mensen, vooral die door de griep en de oorlog niet aan de bak waren gekomen, hadden het zeer moeilijk. In veel gebieden werd nog ronduit armoede geleden. Verder verschenen foto’s van angst, van bewakers, van grensversperringen en zelfs van de eerste Goelag-kampen, beelden van die nieuwe ‘dictatuur van het proletariaat’. Roaring twenties, ja, maar slechts voor een klein deel van die wereldbevolking!.

Deze “economische boom” eindigde in september 1929 plots met de collaps van de stock-market. Deze periode met ongekende welvaart was een “fools-paradise” geweest, een vorm van post-epidemische euforie, als reactie op de doorgestane ellende. De welvaart van de jaren 1923 was een toren, die was gebouwd op het zand van de toenemende inflatie. Het feit dat er toen geen prijsstijging was, verandert niets aan het fundamentele karakter van die tijd. Het was inflatoir gefinancierd en gedoemd om in te storten. In die tijd was immers niet alleen verdere uitbreiding van de productie mogelijk maar ook handhaving van het bestaande niveau van bestedingen hing af van de voortdurende uitbreiding van het krediet en de accumulatie van fictieve winsten.

Er bestaat weinig twijfel dat de diepste wortels van de grote crisis gelegen waren in de verschillende chronische gebreken die de Eerste Wereldoorlog had veroorzaakt aan de internationale politieke en economische orde. De oorlog en de daarop volgende griepperiode eisten een wrede economische en menselijke tol van de kernmaatschappijen van de geavanceerde geïndustrialiseerde wereld, waaronder opvallend Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland. De Eerste Wereldoorlog en de nasleep ervan is de donkere schaduw die hangt over de hele periode voorafgaand aan de Grote Depressie. Daarna zien we een crisis van ongekende omvang en armoede die tot de WOII zou voortduren. Met uitzondering van 5 jaar is de periode tussen de beide wereldoorlogen economisch vrij rampzalig geweest. Als de Grote Oorlog en de navolgende griep nooit had plaatsgevonden, zou de wereld van vandaag enorm rijker zijn geweest.

In de ons omringende oorlogvoerende landen was van een grotere algemene verarming sprake. De oorlogvoerende landen waren niet alleen psychisch maar ook economisch geruïneerd. Frankrijk en Engeland stonden zwaar in de schuld bij de Verenigde Staten, de nieuwe supermacht. Europa verloor zijn alleenheerschappij aan de VS en de Europese staten werden tweederangs staten. Duitsland zat in een catastrofale crisis en hongersnood. Deze crisis kwam mede doordat Duitsland torenhoge herstelbetalingen moest opbrengen om de Amerikaanse oorlogsleningen van Frankrijk en Engeland te helpen afbetalen.

Nederlandse economie na de Spaanse griep pandemie

Ook in Nederland had de economie na de tweede griepgolf een schok gekregen. De Spaanse grieppandemie van 1918 had een ongunstige economische impact op veel bedrijven die werden gesloten tijdens het dieptepunt van de uitbraak van de griep. Nederland was economische gezien betrekkelijk goed door de wereldoorlog gekomen. Toen eenmaal de griep tot het verleden behoorde herstelde de economie zich na een kortdurende economische crisis die o.a. het gevolg was van de overschakeling naar de vredesindustrie en de afname van de werkeloosheid onder de gedemobiliseerde militairen. Na 5 jaar legerdienst was veel van het moreel bij de gedemobiliseerden ondermijnd, velen waren ook na 5 jaar dienst hun beroepsvaardigheden kwijt geraakt. Bovendien kwam er een nieuw economisch stelsel, dat door Amerikaanse invloed meer liberaal kapitalistisch was, meer pragmatisch, snel reagerend op de omstandigheden en per definitie minder stabiel. Ook handelsbelemmeringen blokkeerden onze industriële expansie. Erger was dat wij extra werden getroffen door de economische recessie in Duitsland, onze belangrijkste handelspartner. Rond 1923 begon niettemin de economie weer geleidelijk wat aan trekken en rond 1925 bereikte men weer het vroegere vooroorlogse niveau totdat er zich in september 1929 een catastrofale economische crisis voordeed die Nederland tot dan toe nooit eerder had gekend. Nederland werd door de grote crisis van de jaren dertig extra getroffen door een economisch beleid dat 50 jaar eerder al gangbaar was, maar niet aansloot bij de inzichten van de moderne tijd. Men hielt te lang vast aan de gouden standaard. Nederland was niet goed ingesteld op de nieuwe economische wereldorde, waardoor de crisis van de jaren dertig ons extra hard trof. Er kwam massieve werkeloosheid, die tot in de bezettingsperiode voortduurde. Veel Nederlandse werkelozen werden toen als dwangarbeider in de Duitse oorlogsindustrie ingezet. Veel Nederlanders denken nog met afschuw terug aan de Colijn jaren, genoemd naar de premier in die dagen, die ongekende bezuinigingen doorvoerde en waarbij vooral de werkverschaffing en het stempelen gehaat werden. Al met al suggereren de historische gegevens dat het ervaren van de Spaanse griep en de daarmee gepaard gaande toestand van sociale ontwrichting een algemeen wantrouwen veroorzaakte dat permanente gevolgen had voor het individuele gedrag in termen van een lager sociaal vertrouwen. Dit verlies aan sociaal vertrouwen vertraagde de economische groei gedurende de decennia daarna.

De maatschappelijke gevolgen van de Spaanse griep.

Na de Spaanse griep zien we een drastische omslag op alle maatschappelijke gebieden. De overheid vreesde onrust onder de bevolking na de massieve demobilisatie van ca. 200.000 militairen en zette daarom vaart achter een groot aantal hervormingen, dat de nieuwe tijd zouden markeren. Onder deze politieke druk ziet men versneld de invoering van sociale wetgeving, betaald bijzonder onderwijs, een 48urige werkweek en algemeen kiesrecht ook voor vrouwen.

Een belangrijk maatschappelijk fenomeen was dat tijdens de oorlog de positie van vrouwen in de oorlogvoerende landen sterk was veranderd. Ook in Nederland zien we de positie van vrouwen veranderen maar minder ingrijpend.
De sociale gevolgen van de griep en de oorlog waren dramatisch. Door de sterfte van veel jonge vaders waren er veel (oorlogs-)weduwen. Door de krimp van de Amerikaanse beroepsbevolking, die nog werd verergerd door het wegvallen van de gesneuvelde militairen, zagen werkgevers in de VS zich gedwongen de arbeidsomstandigheden te verbeteren. De lonen stegen en vrouwen kregen meer kans om te gaan werken. Doordat vrouwen in de oorlog veelal het werk deden van mannen veranderde de positie van de vrouw sterk. Zij namen na de oorlog veel meer deel aan het productieproces. Terwijl zo’n 65 miljoen mannen onder de wapenen waren, hielden vooral vrouwen thuis de landbouw en fabrieken draaiende. Ter illustratie: in Frankrijk en Duitsland is de helft van de mannen aan het front, in Engeland ongeveer een derde. Slechts wie te jong, te oud, of invalide was, mocht thuisblijven. Als de mannen eind 1918 terugkeren van het front, is de eigenwaarde van veel vrouwen zo gegroeid dat ze zich niet meer als tweederangsburgers laten behandelen.

Overal in Europa krijgt de feministische beweging de wind in de zeilen. Dit te meer omdat de sterfte van veel jonge mannen door de griep zeer groot was, waardoor de huwelijkskansen van veel vrouwen verkeken leken. Veel kinderen werden half-wezen doordat hun vader was gesneuveld of aan de griep was gestorven. Dit betekende dat in veel gevallen de vrouw en/of moeder kostwinner werd. De mobilisatie bracht ook in ons land de noodzaak buitenshuis te werken omdat de financiële ondersteuning van de gezinnen waarvan de vader militair was ontoereikend was. In veel bedrijven moesten vrouwen worden ingezet om de opengevallen plaatsen door mobilisatie van de mannen in te vullen. Er ontstaan op kantoren ook typische vouwenberoepen. Door de uitvinding van de typemachine door remmington ziet men een indiensttreding van veel jonge vrouwen vooral als typistes, telefonistes etc. Ook de gezondheidszorg en het onderwijs vroegen veel jonge vrouwen. De pandemie en de oorlog hebben dus veel betekend voor de vrouwenemancipatie. In mindere mate gold dit ook voor de afro-Amerikaanse minderheid in de VS, waarvan de positie door de oorlog werd versterkt. Door de griepuitbraak konden Afro-Amerikaanse verpleegsters en artsen voor het eerst openlijk samenwerken met blanke collega’s in de ongeregelde kazerne in Camp Logan. De National Association for the Advancement of Colored People die in die zelfde tijd (1921) werd opgericht, deed een oproep op het ethische en politieke geweten van het land op het gebied van institutioneel racisme.

Veranderde levenshouding en cultuuromslag

De combinatie van de eerste wereldoorlog en vooral de Spaanse griep hadden grote invloed op de levenshouding. Dit is niet verwonderlijk want oorlog en Spaanse griep veroorzaakten de meest rampzalige door mensen veroorzaakte gebeurtenis in de geschiedenis, vooral door de immense slachting op het slagveld waarbij tienduizenden op een dag het leven lieten. Ook de massale sterfte van de griepslachtoffers, die vooral ongunstig gelegerde militairen trof veroorzaakte veel sterfgevallen aan het front. Van de gestorven Amerikaanse militairen die in Europa werden ingezet was de doodsoorzaak voor ca 50% Spaanse Griep en de overige waren gesneuveld tijdens de krijgshandelingen.

Na de oorlog bestond grote politieke onzekerheid. Drie wereldrijken (Duitsland, Oostenrijk en Rusland) waren in elkaar gestort. In veel andere landen bestond eveneens grote onzekerheid en onrust. Dit leidde tot het verlies van vertrouwen in de religieuze en liberale waarden die aanleiding gaven tot de westerse beschaving, vooral door de gelijktijdige uitbarstingen van het communisme, het fascisme, het nazisme en de moderne barbarij. Dit leidde tot een cultuurpessimisme dat in de jaren 1920 verwoord werd door denkers als Oswald Spengler, José Ortega y Gasset en Johan Huizinga in Nederland. Meer ook bij de christenen waren heel wat doemdenkers. Jezus Christus had een tijd voorspeld waarin het ene volk tegen het andere zou strijden en waarin de aarde geteisterd zou worden door hongersnoden en epidemieën. Hij zei tegen zijn volgelingen dat zulke rampen een onderdeel zouden zijn van het teken van de laatste dagen.

Alom had de naoorlogse turbulente tijd invloed op de godsdienstbeleving. Bij christenen ziet men een modernisering. Dit hield in dat christenen hun Godsbeeld en geloofsovertuiging kritisch onder de loep namen. Opvattingen tussen de religies vervaagden. Tekenend was dat door de mobilisatie veel gemengde huwelijken in Nederland voorkwamen. Brabantse katholieke meisjes trouwen protestante militairen die in hun gebied waren gelegerd. Deze mannen bleven nadien vaak in Brabant hangen. Daarnaast ziet men de opkomst van nieuwe alternatieve vormen van religie (zoals het spiritisme). Ook ontstond er meer belangstelling voor oosterse religies zoals het hindoeisme en het ervan afgeleide yoga. Door het verlies van de bindende kracht van de godsdienst verloor de samenleving de gebruikelijke oriëntatie, het wordt zoeken naar een nieuwe sociale visie en het zoeken naar nieuwe antwoorden in een veranderde samenleving.

De nieuwe geest die zich na de griepperiode manifesteerde openbaarde zich ook in het dagelijkse leven. Deze maatschappelijke omslag is aardig beschreven in het boek van Ina Boudier-Bakker ” De klop op de deur”. Zeer prominent was dit ook te zien in modebladen na de griepgolf. De mode werd veel informeler vooral wat de dames betreft maar de herenmode veranderd nauwelijks. De slanke taille maakte plaats voor een rechte platte lijn. De jurken reikten tot de knie en voor de blote benen voorzag de textielindustrie in kousen. De trend bestond uit strakke rokken gecombineerd met pullovers, een kort jongensachtig kapsel onder een pothoed. Het haar werd later ook geonduleerd ofwel met een haarkrultang bewerkt in permanent-wave. Make-up met als nouveauté lippenstift. Het bruinen als verschijnsel deed zijn intrede. Door een bruine teint onderscheidde men zich van de werkende klasse. Alom zien we dat de seksuele moraal veel vrijer wordt. Het boek van het volkomen huwelijk van Hendrik van de Velde kreeg veel lezers. Geboortebeperking kwam langzamerhand in zwang, de verkoop van condooms werd – zij het met beperkingen -gedoogd. In het uitgaansleven voegden zich nieuwe verschijnselen als de miss verkiezingen, de travestietenshows bij de nog altijd florerende stripteasecultuur. Josephine Vroedvrouw werd door de media beroemd gemaakt vanwege door haar exotische dans in een bananenrokje. In de grand-cafés en DansSalons werd de charleston nog met overgave gedanst, maar deze werd door de overheid in 1926 verboden wegens het vermeende obscene karakter van die dans.

De cultureel-intellectuele erfenis van de oorlog en pandemie vallen moeilijk te onderschatten. Met name de politisering van culturele en intellectuele ideeën was typerend voor de decennia die volgden op 1918. Nergens manifesteerde de nieuwe tijd zich duidelijker dan in de verschillende kunstvormen. In alle takken van kunst werd heftig geëxperimenteerd met dezelfde instelling: tegen de burgerlijkheid! De kunst was ook geïnternationaliseerd, dat wil zeggen dat de meeste groepen, scholen en individuen van elkaars werk op de hoogte waren. De stijlen kwamen in meer landen voor. Door verschillende kunstenaars werd de abstractie direct of na lang zoeken bereikt. In Moskou was dat Kasimir Malewitsj, in München Wasslily Kandinsky, in Amsterdam Piet Mondriaan. In de toneelwereld drong het surrealisme door, afgeleid van de brede surrealistische beweging die zich vooral in de schilderkunst manifesteerde. De moderne bouwkunst kreeg een internationaal karakter door de oprichting van het Congres International d’Architecture Moderne (C.I.A.M., dat bestond tot 1959). De vormgeving van gebouwen kan worden samengevat in de term functionalisme – nieuwe zakelijkheid. Dat wil zeggen dat het vertrekpunt voor de architect niet het scheppen van een esthetische creatie was maar de functie van een gebouw. Het ontwerpen vanuit de menselijke maat en het gebruik door mensen van met elkaar samenhangende ruimtes in een gebouw werd het primaire probleem.” Form follows function” was de slogan. Erg veel rechthoeken en rechtlijnigheid waren het eerste zichtbare gevolg. In geen andere kunst was de omslag duidelijker dan in de muziek. Vooral de jazz vierde hoogtij in die dagen, het improviseren werd ook een karakteristiek voor het pragmatische beleid dat van af die periode werd gevoerd. Jazz werd een icoon van de nieuwe tijd. Ook bij het klassieke repertoire deed zich een omslag voor met loslating van veel oude structuren en de tonale beginselen. Deze muziek stond onder invloed van het expressionisme en men zocht daarbij naar nieuwe toonsoorten en nieuwe vormen. Arnold Schönberg (1874-1951) zocht mogelijkheden in atonale composities en een twaalftoonstelsel die deze nieuwe muziek in de volgende halve eeuw vorm gaven.

De naoorlogse internationale gevolgen van de Grieppandemie

Tegen het einde van de oorlog had de griep wereldwijd 50 miljoen tot 100 miljoen doden veroorzaakt waarbij vooral relatief jonge mensen het slachtoffer werden. Geschokt door de verschrikkelijke gevolgen van hun passiviteit, wijzigden de regeringen nu de regie. Veel landen zetten ministeries van Volksgezondheid op. Er was geen reden meer om vanwege strategische belangen van de krijgshandelingen, de ernst van de griep te versluieren. Aangezien de griep geen grenzen kende, begreep men al snel dat internationale samenwerking de enige mogelijkheid was om preventie effectief te kunnen aanpakken. Daarom werd internationale samenwerking niet meer geschuwd. De kersverse Volkenbond kreeg een Gezondheidsorganisatie en de daaronder ressorterende International Epidemic Commission.

De catastrofale gevolgen van de gestoorde vredesonderhandelingen door de Spaanse griep

Helaas werd niet veel lering getroffen uit de oorzaken en rampzalige gevolgen van de oorlog. De Europse landen waren onderling verdeeld hoe de vredesonderhandelingen tot een nieuwe meer gemeenschappelijke belangenpolitiek zou kunnen leiden. Nog tijdens de vredesonderhandelingen in Parijs vielen de grootmachten terug in hun oude patronen. De internationale samenwerking verwaterde vrijwel direct. Hoewel iedereen riep dat er lessen waren getrokken uit de vreselijke dubbele ramp van oorlog en pandemie, waren die in de praktijk al snel weer vergeten. Zeer belangrijk waren de indirecte politieke gevolgen van de griep periode. “De combinatie van de griep en de oorlog maakte Amerikanen bang voor wat er in de rest van de wereld gaande was. Dus groeide de opvatting om een isolationistisch land te worden en buitenlandse elementen buiten te houden”. Het veroorzaakt een periode van grote angst – angst voor het communisme, bolsjewisme en socialisme. De Ku Klux Klan groeide enorm, omdat mensen bang waren voor alles wat vreemd was. Deze nativistische impuls werd gevoed door de angst opgewekt door griep en oorlog. Het is reden geweest, dat de VS zich van Europa afwendde, hetgeen grote gevolgen heeft gehad voor de internationale politiek en bijgedragen heeft tot de tweede wereldoorlog .

Twee feiten worden nog verder genoemd die catastrofaal bleken voor de toekomst nl: de ziekte van Wilson en de dood van Sir Marc Sykes.

De griepziekte bij Wilson

Tijdens de Parijse onderhandelingen werd de gematigde Amerikaanse President Wilson tijdens het hoogtepunt van de vredesonderhandelingen (april 1919) plotseling geveld door de Spaanse griep. Hij was aan bed gekluisterd en na vijf dagen werden de onderhandelingen in zijn slaapkamer voortgezet. Dit werd een omslagpunt bij de onderhandelingen. Waar Wilson zich eerst sterk had verzet tegen Franse eisen om Duitsland zwaar te straffen en zelfs had gedreigd om de onderhandelingen af te breken, gaf hij nu futloos toe. Het resultaat was het in Duitsland gehate ‘Diktat’ van Versailles. Wie wil kan beargumenteren dat de Spaanse griep zo de kiem voor de Tweede Wereldoorlog legde.

Verschillende historische datasets uit Duitsland tonen aan dat de griepsterfte in 1918-1920 gecorreleerd was aan lagere uitgaven per hoofd van de bevolking, vooral aan diensten die door jongeren worden gebruikt.
Dat betekende dat in het volgende decennium het aandeel van stemmen ontvangen door extremistische partijen in 1932 en 1933 sterk toenam.
Deze resultaten zijn robuust wanneer wordt gecontroleerd voor demografie, veranderingen in de bevolking, lonen op stadsniveau, blootstelling aan hyperinflatie op stadsniveau in 1923 en regionale werkloosheid, en wanneer de sterfte door griep wordt gemeten.
Steden die een groter deel van hun bevolking zagen sterven vanwege influenza voorzagen minder uitgaven per hoofd van de bevolking in de toekomst hetgeen leidde tot meer gewonnen stemmen door extremisten, met name de extremistische nationaalsocialistische partij. Dit effect domineert veel andere effecten en is aanhoudend, zelfs als we controleren op de invloeden van lokale werkloosheid, stadsuitgaven en veranderingen in de bevolking als gevolg van de oorlog. We stellen dat onze resultaten waarschijnlijk het gevolg zijn van veranderingen in maatschappelijke voorkeuren na een pandemie. Het feit dat de pandemie voornamelijk een deel van de jongere bevolking trof kan deze extremistische stromingen hebben versterkt.

Marck Sykes

Een tweede voorval ook tijdens deze Parijse conferentie, met vergaand gevolgen was de plotselinge dood van Marc Sykes, een van de partners die de verdeling van het Turkse gebied Syrië zou regelen. De oorlog veranderde het aanzien van het Midden-Oosten immers doordat Turkije de kant van Duitsland had gekozen. In 1916 verdeelde de overeenkomst tussen Sykes en Picot het grondgebied van het Ottomaanse Rijk in het Midden-Oosten tussen de Britten en de Fransen. De overeenkomst verleende de Arabieren niet de onafhankelijkheid die hen was beloofd. In plaats daarvan controleerden de Fransen Libanon en Zuid-Turkije. Het hield toezicht op het door Arabieren gecontroleerde Syrië en Noord-Irak. De Britten controleerden Irak dat grenst aan Iran en een deel van Palestina. Het hield toezicht op het door de Arabieren gecontroleerde West-Irak, Jordanië en een deel van Egypte. Het doel was om het Suezkanaal te beheersen. De rest van Palestina viel onder internationale controle. Deze nieuwe landen weerspiegelden niet de samenstelling van de Arabische wereld, die al gecompliceerd was door de splitsing tussen soennieten en sjiieten. In 1917 vaardigde Groot-Brittannië de Balfour-verklaring uit die een joodse staat in Palestina steunde. Marc Sykes was door de Londense regering als belangrijkste gesprekspartner bij het overleg over de uitwerking de van Balfour declaration aangesteld om de onduidelijke verdeling van zuid-Syrië (nu Jordanië, Palestina en Israël) verder uit te werken. Vanwege zijn kennis van het Midden-Oosten, zijn goede relaties met zowel de Turken, Arabieren en de joden, en mede door zijn grote talenkennis was hij daarvoor de aangewezen persoon. Sykes plotselinge dood was een slag voor dit vredesoverleg. Historici zijn het er over eens dat de dood van Sykes bij deze onderhandelingen een negatief effect had op het joods Arabische overleg, waardoor de uitwerking van de Balfour declaratie een ongunstige wending kreeg. De ongunstige gevolgen van dit verstoorde overleg zien we via de media nog dagelijks door het voortduren van het Joods-Palestijns conflict.

Samengevat

Over één idee heerst echter vrij grote eenstemmigheid en dat is de grote betekenis van de Eerste Wereldoorlog voor de geschiedenis van de twintigste eeuw –zowel politiek, sociaal, economisch als mentaal. Velen spreken over de Eerste Wereldoorlog als een catastrofe die vooral West-Europa trof. In de nasleep van een van de ergste oorlogen ooit braken in Europa revoluties, burgeroorlogen, etnische zuiveringen, pogroms, maar ook de Spaanse Griep uit. Deze beangstigende ontwikkeling kende qua ellende zijn gelijke niet. De oorlog en zijn nasleep werd de voedingsbodem voor de totalitaire ideologieën van het bolsjewisme en, iets later, van het fascisme en nazisme met hun waanvoorstellingen van klassen respectievelijk rassenstrijd. De politieke en economische suprematie van Europa kwam ten einde. Hoewel de periode van het interbellum een korte welvaartsperiode kende, verkeerde Europa in een economische chaos die zijn weerga niet kende. Deze ongunstige nasleep van de eerste wereldoorlog was de voorloper van de tweede wereldoorlog. Het ontwrichtende effect van de pandemie bleef maatschappelijk lang na-ijlen met veel rampzalige gevolgen. Een van de gevolgen was de opkomst van een internationaal isolationisme. Grenzen werden gesloten, het internationale goederen en vrachtverkeer ondervond vele belemmeringen waardoor de economische groei werd gefrustreerd. Dit moest uiteindelijk leiden tot de internationale economische crisis van de jaren dertig en de tweede wereldoorlog.

5a VERLOOP EN GEVOLGEN VAN DE SPAANSE GRIEP (1918)

0

De Spaanse Griep, die toesloeg tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, trok een spoor van verwoesting door de wereld. Vooral Europa  werd erg getroffen, ook Nederland zij het in mindere mate. Dit is de reden dat wij op de gevolgen van deze ziekte hier dieper ingaan temeer omdat deze ziekte op sommige punten duidelijke overkomsten toont met de huidige Covid19 pandemie. Het grote probleem destijds was dat deze ziekte onbekend was en in meerdere verschillende fasen (nieuwe mutaties?) verliep en er geen therapie bestond die effectief was. Het dramatische was bovendien dat de Spaanse griep vooral de jonge mannen trof. Mensen in de bloei van hun leven werden in enkele dagen massaal weggevaagd. Dat verhevigde de publieke angst nog meer. Wie nu foto’s van destijds bekijkt, van mensen met mondkapjes in Londen en Parijs en van rijen ziekenhuis­bedden in tenten, ziet duidelijke gelijkenissen met de huidige situatie. De reden waarom de Spaanse griep zoveel slachtoffers kon maken, was de slechte hygiëne tijdens de Eerste Wereldoorlog. De loopgraven waren met hun gebrek aan schoon drinkwater en overvloed aan ongedierte een broedplaats voor ziektes. Daar komt bij dat veel soldaten aan het eind van de oorlog verzwakt waren en dicht op elkaar leefden. Dat zorgde voor snellere verspreiding en een kleinere overlevingskans. Bij latere pandemieën werd er daarom veel nadruk gelegd op het wassen van de handen en het vermijden van sociaal contact als enige preventie mogelijkheid. Zo verwoestend als de huidige pandemie is, de Spaanse grieppandemie blijft toch de ergste in de wereldgeschiedenis. Tegen de tijd dat drie golven van de Spaanse griep zich over de hele wereld in 1918 en 1919 verspreidden, waren ten minste 50 miljoen mensen gestorven. In Nederland stierven ca 60.000 inwoners (Ter vergelijking: grieppandemieën in 1957, 1968 en 2009 eisten naar schatting 3 miljoen mensen wereldwijd) mede door de veel voorkomende longcomplicaties.

Oorsprong Spaanse griep

Het begin van de Spaanse griep was in de VS. In 1917 besloot de VS zich bij de geallieerden bij de strijd tegen Duitsland aan te sluiten. Op korte tijd wist men een grote legermacht op de been te brengen, die her en der in kampen werden gelegerd. Dit is een ideale omstandigheid waardoor epidemieën zich snel kunnen verspreiden. In de Verenigde Staten werd de ziekte voor het eerst in camp Funston in Haskell County, Kansas, in januari 1918 geconstateerd. De legerarts meldde dit en waarschuwde toen al voor de gevolgen. Van Funston sloeg de griep over naar andere kampen. In de herfst van 1918 werd Victor Vaughan, een prominente arts, naar Kamp Devens bij Boston gestuurd om verslag uit te brengen over een griep die daar woedde. Hij zag “honderden stoere jonge mannen in het uniform van hun land, die in groepen van tien of meer in de afdelingen van het ziekenhuis kwamen”, schreef hij. “Ze worden op de kinderbedjes geplaatst tot elk bed vol is, weer anderen dringen binnen. Hun gezichten dragen al snel een blauwachtige schijn, een schrijnende hoest brengt bloed bevlekt sputum. ’s Morgens worden de dode lichamen als koordhout in het mortuarium opgestapeld.”

Het is mogelijk dat Chinese contractarbeiders in het Kamp Funston bij de infectie betrokken waren. In 1918 was er immers een massale migratie van Chinezen naar de VS. Later bleek de verwantschap met de Chinese vogelgriep H1N1, en nu wordt het als een Zoönose ( infectieziekte waarbij dieren zijn betrokken) beschouwd. Dit verklaart de eradiatie (verspreiding) van dit virus mogelijk omdat het virus in dier en (vogels) bleef hangen, waardoor verspreiding op mensen lange tijd mogelijk bleef.
Op 4 maart 1918 meldde bedrijfskok Albert Gitchell zich ziek in Fort Riley, een Amerikaanse militaire faciliteit die in die tijd Amerikaanse troepen opleidde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het was het eerste geregistreerde slachtoffer met de griep in dit kamp. Binnen enkele dagen hadden 522 mannen in het kamp Riley zich ziek gemeld. Militairen van dit kamp werden met de Amerikaanse troepenschepen naar het Westfront overgebracht voor deelname aan de strijd tegen Duitsland. Vooral onder deze verscheepte Amerikaanse soldaten was de sterfte van militairen door de griep enorm. In augustus 1918 had de helft van de Amerikaanse soldaten in Europa de ziekte: 43.000 man overleefden het niet. Het aantal VS-doden door deze infectie was bijna even groot als van het aantal gesneuvelden tijdens gevechten. Met de komst van deze Amerikaanse militairen brak ook in West-Europa een griepepidemie van ongekende omvang uit. In korte tijd kregen aan beide zijde van de frontlinie enkele honderdduizenden militairen de griep. Een reden waarom de Spaanse griep zoveel slachtoffers kon maken, was de slechte hygiëne tijdens de Eerste Wereldoorlog. De loopgraven waren met hun gebrek aan schoon drinkwater en overvloed aan ongedierte een broedplaats voor ziektes. Daar komt bij dat veel soldaten aan het eind van de oorlog verzwakt waren en te dicht op elkaar leefden. Dat zorgde voor snellere verspreiding en een kleinere overlevingskans.

Uiteraard had deze griep, die mei 1918 aan het Westfront uitbrak, grote invloed op de krijgshandelingen. Tijdens de laatste veldslag waren aan Duitse zijde ca. 20% van de militairen door griep geveld. Dit offensief verzandde daardoor en bevorderde de eindzege van de geallieerden. Deze samenhang van griep en wapenstilstand is meer dan opmerkelijk en wordt nauwelijks vermeld. Om de oorlogsinspanningen niet te schaden, bagatelliseerden de strijdende partijen de epidemie. En om dezelfde redenen verzuimden ze quarantaines in te stellen, wat de verspreiding van het virus in de hand werkte. Pas na de wapenstilstand werd het openbare leven stilgelegd en ging men over op een ander beleid.

Spaanse Griep in Nederland

Ook in Nederland manifesteerde de griep zich als eerste in garnizoensplaatsen rond mei 1918. In het Nederlandse tijdschrift voor Geneeskunde zijn hieraan diverse artikelen gewijd. In de landelijke pers was het onderwerp Spaanse griep haast taboe om onrust te voorkomen. De geneeskunde stond vrijwel machteloos tegen deze griepgolf. Allerlei therapieën werden beproefd, tevergeefs. Militairen verkeerden in een extra kwetsbare positie, omdat zij door de slechte legering elkaar hoestend de luchtweginfecties doorgaven. De Spaanse griep was daarom de grootste killer ook van onze gemobiliseerde militairen in de Eerste Wereldoorlog. Bij de eerste griep golf van 11 juli 1918 werden de eerste ziektegevallen gemeld bij grensarbeiders, mijnwerkers en gemobiliseerde soldaten. Op dezelfde dag was direct ook de eerste dode te betreuren: een metselaar uit Lonneker, die in Duitsland werkte, daar ziek was geworden en overleed in de trein naar huis. Dagelijks berichtten kranten over het toenemende aantal dorpen en steden waar de griep opdook. Al gauw waren duizenden mensen besmet. Na een piek in augustus daalde het aantal griepdoden snel. Nederland leek het ergste achter de rug te hebben.

Maar in het najaar keerde de Spaanse griep in alle hevigheid terug. Ditmaal was het virus agressief en erg dodelijk. Het aantal besmettingen en sterfgevallen steeg in oktober explosief. Op de door honger verzwakte bevolking had deze Spaanse griep ook in Nederland een catastrofale uitwerking. Vooral in Amsterdam en in het noordoosten van Nederland was de ziekte actief. De slachtoffers waren, anders dan bij de bekende griepvarianten, vooral jonge personen met een sterk afweersysteem. Later is duidelijk geworden dat de plotselinge dood vooral het gevolg was van acuut longoedeem, dat weer het gevolg was van een storm in het immunologische systeem. De griep verzwakte haar slachtoffers zodanig dat ze vatbaar werden voor longontsteking en dit werd de meeste, vooral de ouderen, fataal. De griep begon per acuut met koude rillingen, het gevoel doodziek te zijn, heftige voorhoofdspijn en nachtmerries. Er ontstonden snel ernstige longcomplicaties met bloed opgeven. De sterfte was hoog, vooral op jonge leeftijd. Patiënten konden binnen een paar dagen of zelfs uren overlijden. Ongeveer 10-15% van de jongere zieken stierven door ademnood na enkele dagen door deze griepinfectie. Na een week werd de griep minder maar bij een groot aantal herstellende grieppatiënten trad daarna nog een tweede koortsgolf op. Deze berustte op een secundaire bacteriële infectie van de luchtwegen in de door de griep aangetaste luchtwegen. Naar schatting stierven 1 op de 5 grieplijders
alsnog daardoor. Dit waren overwegend de wat ouderen zodat de leeftijd-incidentie curve(het aantal nieuwe gevallen per duizend personen per x jaar) de vorm van een ”u” had.

Ongunstige omstandigheden

Was deze virale infectie op zich al erg genoeg zij trof bovendien een hongerende bevolking in ongunstige omstandigheden (ondervoeding, overvolle medische kampen en ziekenhuizen, slechte hygiëne). Dit bevorderde deze bacteriële superinfectie die nog veel slachtoffers, meestal ouderen, doodde, na een ietwat langduriger sterfbed. In november 1918 eiste de Spaanse griep in Nederland het hoogste aantal mensenlevens. In dagbladen verschenen hele kolommen vol rouwadvertenties. In november bleken 10.645 mensen te zijn overleden aan de griep: drie keer zoveel als in de maand ervoor. Aan het begin van de pandemie kregen de doden een normale begrafenis, maar toen er zo veel mensen tegelijk stierven werden ze in snel in elkaar getimmerde ongelakte kisten of soms zelfs slechts in een doek gewikkeld ter aarde besteld. In sommige gemeenten konden de doodgravers het werk niet meer aan en lagen doodskisten op elkaar gestapeld op het kerkhof te wachten. Voorjaar 1919 was nog een derde griep golf die tot juni duurde en ongeveer 1550 slachtoffers vergde en in 1920 was nog een kleine griepinfectiegolf. De geneeskunde had weinig tegen de griepziekte te bieden.

In tegenstelling tot vandaag waren er nog geen antibiotica, intensive-care-afdelingen, ventilatoren, IV-vloeistoffen of vaccins. Je kreeg bij ziekte misschien een bed en enige verpleging. Preventieve maatregelen waren het enige wat mogelijk verlichting gaf. Dit stuitte op problemen. In quarantaine gaan was tijdens de oorlog vrijwel onmogelijk gezien de troepenverplaatsingen en de thuisverloven van gemobiliseerde gekazerneerde militairen. Het thuisfront tastte intussen in het duister hoe het met deze gekazerneerde militairen, soms ver weg, ging.

Om de oorlogsinspanningen niet te schaden, bagatelliseerden de strijdende partijen de epidemie. En om dezelfde redenen verzuimden ze quarantaines in te stellen, wat de verspreiding van het virus in de hand werkte. Pas na de wapenstilstand werd het openbare leven stilgelegd. De medische behandeling van de griep was symptomatisch waarbij men tegen de koorts hoge doses aspirine kreeg, die soms zelfs een negatief effect hadden. Preventie was de enige mogelijkheid invloed op de griepgolf te krijgen en dat hield in quarantaine, sociale isolatie, mondkapjes, niet spugen bordjes, afstand bewaren, handen wassen, e.d. Men zei tegen mensen nadrukkelijk dat men vaak de handen moesten wassen, niet op elkaar moesten in-hoesten, thuis moesten blijven, weg moesten blijven van andere mensen e.d. Het schoonmaken van straten en het ontsmetten van openbare ruimtes, zoals kerken, bioscopen, theaters en werkplaatsen, werden beschouwd als hoekstenen bij het beheersen van de verspreiding van de Spaanse griep, naast het verbieden van menigten buiten winkels en het beperken van het aantal passagiers in het openbaar vervoer. Ze bleken echter niet erg effectief. Het werd vaderlandslievend aangeprezen om niet publiek te hoesten en thuis te blijven als men ziek was. Het dragen van mondkapjes werd als een vorm van patriotisme gezien.

Het dragen van mondkapjes werd dan ook in veel landen welhaast verplicht. Maar het dragen van mondkapjes leidde tot protesten. In San Francisco kwam een anti-kapjesbeweging op gang, na de eerste Spaanse griepgolf. De mondkapjes hielpen weinig, en toen een tweede golf kwam wilden de mensen die niet meer dragen. Men ziet dan een echt publieke terugslag in het dragen ondanks dwingende maskeraanbevelingen. Het blijkt dat weerstand tegen het dragen van gezichtsbedekking niet nieuw is. Tijdens de pandemie van 1918 noemden mensen ze vuilvallen en men voorzag ze van enkele geknipte gaten zodat men sigaren kon roken. De meeste mensen waren volgzaam, net als nu  trouwens. Mensen kregen bij het niet dragen van mondkapjes boetes, en belandden soms in de gevangenis. Toen die kapjes niet meer nodig waren was de opluchting en blijdschap bij bevolking heel groot.

De directe maatschappelijke gevolgen van de Spaanse griep in Nederland

Daar waar de griep toesloeg werd het sociaal economische leven stilgelegd. Overheidsdiensten sloten, fabrieken werden stilgelegd en veel winkels gingen dicht. De post ondervond grote vertraging. Diverse tramlijnen moesten tijdelijk worden stilgelegd; het stadhuis was telefonisch bijna onbereikbaar omdat veel telefonistes thuis ziek in bed lagen. Verder werden op last van de burgemeester de scholen gesloten. Zelfs toen de wapenstilstand werd gesloten op 11 november en er een einde aan de krijgshandeling kwam waren er geen publieke festiviteiten en bijeenkomsten. In Amsterdam was de zwaarste week, die van 27 oktober tot 2 november, er overleden 651 Amsterdammers. Het is tevens de tijd dat men met de massale demobilisatie was begonnen. Mensen ontweken elkaar om niet besmet te raken. Diverse diensten raakten ontwricht door het grote aantal zieken, de Geneeskundige Dienst, de brandweer en de politie konden hun (zorg)taken nauwelijks aan. De ziekenhuizen lagen vol en er was een schrijnend tekort aan medisch personeel. Het OLVG (Onze Lieve Vrouwen Gasthuis )moest zelfs de deuren sluiten wegens het grote aantal zieke verpleegsters. Mede door de voedselschaarste en de vele onzekerheden werd de bevolking moedeloos, angstig en geprikkeld, zodat divers rellen zich voordeden, vooral in Amsterdam.

De doodsangst waarin men verkeerde voor de zich plotseling openbarende ziekte, die “den patiënt in een krampachtige worsteling met den steeds overwinnende dood een bijna zeker einde tegemoet gaat”, stemde tot een sombere neerslachtigheid en een naargeestige stemming. Veel mensen raakten prikkelbaar waardoor conflicten tussen de burgers toenamen, mede als gevolg voedselschaarste.

Door de voedselschaarste en mede door de griep ziet men tegen het einde van de oorlog in het leger diversen muiterijen. Soortgelijke verschijnselen deden zich ook in andere landen voor. In sommige landen was de griep een aanleiding om de straat op te gaan en te demonstreren tegen de regering. Omdat het aantal slachtoffers snel op liep, ontstond het idee dat de regering niets, of te weinig deed. In Zwitserland werd een burgeroorlog ter nauwernood voorkomen en in Rusland zorgde de angst voor het virus voor grote ontevredenheid in de arbeidersklasse en droeg het bij aan de revolutionaire wanorde in het voormalige tsarenrijk. Vooral in Duitsland waren er tegen het einde van de oorlog muiterijen onder de militairen die rond de vredesonderhandelingen in opstanden en publieke wanorde eindigden. Dit had ook invloed op het bestuurlijk Nederland omdat het de onrust kon aanjagen. In Nederland probeerde Troelstra gebruik te maken van de onvrede in het leger, maar zijn oproep tot een revolutie verzandde spoedig. Ook al omdat Troelstra weinig persoonlijke moed toonde.

Directe economische gevolgen van de Spaanse Griep

Epidemieën kunnen binnen een samenleving tot zware sociaaleconomische gevolgen leiden, die soms zelfs zwaarder zijn dan de epidemie zelf. Om te beginnen zal de epidemie een economische wissel op de samenleving trekken, omdat de patiënten behandeld moeten worden, niet kunnen werken en niet winkelen, dus geen geld uitgeven. Bovendien zullen, wanneer het een mogelijk dodelijke ziekte betreft, ook veel gezonde personen bang worden en weigeren naar hun werk te gaan. Verder kan ook de overheid het economisch leven en interlokaal verkeer (tijdelijk) stilleggen om besmetting te voorkomen, een zogenaamde lock-down. Wanneer dit langere tijd duurt kunnen bedrijven failliet gaan omdat niemand meer komt werken en er geen klanten meer komen opdagen, maar veel kosten wel doorlopen. Een vraag is bovendien, komt de democratie niet in de knel door de pandemie, nu overheden de ene noodmaatregel na de andere  moeten nemen om de crisis te beteugelen. Ook in het verleden betekende een epidemie vaak draconische maatregelen van de overheid. Daarom moesten er bij deze epidemie noodgedwongen quarantaine, sociale isolatie en reisrestricties worden opgelegd. Andere gevolgen waren de opkomst van totalitaire regimes als het fascisme en het communisme, ontstaan uit onvrede bij de arbeidersklasse. Waar de totalitaire regimes niet om zich heen grepen verbeterde de positie van de arbeidersklasse: omdat zonder verbetering de arbeiders revolutionaire ideeën zouden kunnen krijgen, maar ook omdat ze het kapitalisme draaiende hielden. Tevens was er de veranderde verhouding tussen staat en burger. De staat werd voor de burger belangrijker en er werd gestreefd naar een etnische eenheidsstaat.

Het einde van de acute epidemie

Medio 1919 nam de ernst van de epidemie af. Het precieze einde van de pandemie wisselde in de diverse gebieden sterk en hing af van de informatie en opleiding van zijn specialisten en de belangen van de politieke klasse. Pas tegen in 1920 beschouwde men in Nederland deze pandemie beëindigd toen het aantal acute besmettingen verminderde en de samenleving uiteindelijk een collectieve immuniteit tegen de Spaanse griep had opgebouwd; het virus verdween echter nooit volledig. Eigenlijk bleef het virus nog ca 40 jaar in omloop als deel van de wintergriep perioden. Sporen van hetzelfde virus zijn gevonden in andere griepgolven die jaarlijks deel uitmaakten van de winter-epidemieën door het influenza virus. De Spaanse griep bleef verschijnen, muteerde en verwierf genetisch materiaal van andere virussen. Zelfs wanneer acute medische verschijnselen van de pandemie zijn verdwenen door groepsimmuniteit, door vaccinatie of een doeltreffende behandeling dan nog persisteren de medische sporen van de ziekte nog een lange tijd in een bevolking. Een verklaring voor dit verschijnsel is dat erfelijke factoren de immunologische weerstand reguleren. Mensen met afwijkingen van de genen die de immuniteit regelen bouwen onvoldoende weerstand op tegen de infectie waardoor bij sommige mensen de griep een meer chronisch karakter toont.

Chronische restverschijnselen van de Spaanse griep

Maar er waren ook veel andere chronische restgevolgen van de Spaanse griep, die pas bij later onderzoek aan het licht kwamen. Veel mensen die de Spaanse griep kregen, overleefden de ziekte, maar bij veel patiënten kon de ziekte grote schade veroorzaken. Zoals ernstige longafwijkingen, chronische vermoeidheidsklachten. Vaak waren de overlevenden dan voor hun hele leven getekend en kon men niet meer een normaal werkzaam leven leiden. Late effecten van de grote pandemie werden ook zichtbaar bij de kinderen van vrouwen die tijdens zwangerschap de Spaanse griep opliepen. Moeders die ziek werden in de eerste maanden van de zwangerschap, zo ontdekte men later, kregen baby’s die 60 of 70 jaar later een ongebruikelijke hogere kans hadden op diabetes I. Moeders die aan het einde van de zwangerschap werden getroffen, hadden de neiging kinderen te baren die vatbaar waren voor nieraandoeningen. Trof de griep de zwangere tijdens 4-5de maand dan was dit geassocieerd met hartaandoeningen bij het kind. Kinderen van zwangeren die tijdens de pandemie werden geboren, groeiden uit tot kortere, armere, lager opgeleide volwassenen met een hoger percentage handicaps dan men zou verwachten. De kans is groot dat geen van de griepbaby’s zich bewust was van de schaduw die de pandemie over hun leven wierp . Maar ze waren het bewijs van een wrede waarheid: pandemie

Dan waren er de vele gevallen van ‘slaapziekte’ (encefalitis lethargica, ofwel: EL) na de griepgolf. Hieraan stierven wereldwijd een half miljoen mensen. Deze ziekte werd in de beginfase gekarakteriseerd, door slaperigheid, vermoeidheid en later kregen deze patiënten ernstige neurologische klachten die vrij vaak tot de dood leidden. Ook in Nederland zag men in de jaren 1921, 1922 veel patiënten die naast de slaapzucht eveneens een uiteenlopende reeks van neuropsychiatrische klachten toonden. In het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde werden een groot aantal gevallen gerapporteerd zoals door NJFM. Konings uit Roosendaal die in zijn praktijk 2 gevallen zag na het doormaken van een griepziekte. Of er een rechtstreekse samenhang met de Spaanse griep bestaat is nog steeds een punt van discussie. Naar mijn persoonlijke mening heeft men te doen met een vorm van een pathologische immuunreactie die de hersenen aantast en die het gevolg kan zijn van een uiteenlopende groep van infectieuze agentia en die vermoedelijk optreedt bij mensen die daarvoor gedisponeerd zijn (aanleg voor hebben). De ziekte is jarenlang vergeten geweest.

De Spaanse griep liet de psyche ook niet onaangeroerd. Door de sociale isolatie en vereenzaming, de angst en radeloosheid ontstonden een groot aantal psychische klachten vooral bij de meer labiele personen. In diverse landen werden meer psychiatrische opnames gezien en nam het aantal suïcides o.a. door vereenzaming toe. In het Verenigd Koninkrijk werden in 1919 en 1920 als gevolg van deze griep toenames in het aantal psychiatrische en neurologische aandoeningen gevonden, op basis van registraties door artsen en onderzoekers. Een indicatie van de ernst van de psychische impact geeft historisch onderzoek in Noorse archieven. Dat onderzoek laat zien dat het aantal eerste opnames in de ggz-inrichtingen van die tijd (asylum hospitalizations) dat toegeschreven werd aan de gevolgen van de griep, enorm gestegen was: dat aantal was ruim zeven keer hoger in de zes jaren na de griep dan daarvoor. In de Verenigde Staten werden duidelijke toenames in het aantal suïcides waargenomen gedurende de twee golven van de grieppandemie in de periode 1918-1919. Door het sluiten van de scholen en door sterfte van docenten gedurende de epidemie liepen veel kinderen tenslotte een leerachterstand op welke nauwelijks werd ingehaald en op de latere levensloop een blijvende negatieve invloed had.

4 VERLOOP EN GEVOLGEN VAN DE CHOLERA (1817-1923)

0

In het begin van de 19de eeuw wordt Europa voor het eerst geconfereerd met een epidemie veroorzaakt door een bacterie genaamd “Vibrio Cholerae”. Deze bacterie leidde tot een heftige ontsteking van de darmen, waarbij de patiënt veel vocht verloor, vandaar de naam braakloop. De ziekte was meestal het gevolg van consumptie van besmet water dat besmet was met fecale materie. In tegenstelling tot de vroegere pandemie is dit de eerste keer in de menselijke geschiedenis dat de mensheid de bron van een pandemie ontdekte. Door Robert Koch werd in 1883 de cholera bacterie ontdekt en sindsdien kan men ook vaccins bereiden. Pasteur was een van de eersten die rond 1890 een cholera vaccin introduceerde, daarna zouden vele anderen volgen. Deze ontdekking bracht een maatschappelijke omslag in Europa. Door zich bovendien tegen de ziekte preventief te wapenen o.a. met de aanleg van waterleiding en riolering konden Europese steden toen pas uitgroeien tot miljoenensteden waardoor de industrialisatie en Europa’s welvaart pas ten volle op gang kon komen.

In 1817 brak de eerste cholera epidemie uit in India waarbij duizenden doden vielen vandaar dat men daarna de ziekte als cholera asiatica classificeerde. Het was toen nog een onbekende ziekte en men had geen idee waardoor de ziekte werd veroorzaakt. Cholera verspreidde zich toen langzaam van Azië naar andere delen van de wereld, om na ca 10 jaar Europa via de scheepvaart te bereiken. In Europa zou de uitbraak van de cholera tot een belangrijke geopolitieke omslag leiden. De ramp van de cholera verscherpte de tegenstellingen der klassen, met revolutionaire bewegingen als gevolg. De sociale gebeurtenissen in Frankrijk in 1830, de Engelse Reform Bill van 1832 en de Poolse opstand van 1830-1831, kan men niet begrijpen zonder in te gaan op de cholera. Nederland was tevens in een Oorlog verwikkeld, namelijk met België, waarbij een massieve krijgsmacht in de Zuidelijke Nederlanden werd gelegerd.

De symptomen van de cholera waren afschuwelijk. Een patiënt kreeg doorgaans eerst last van zijn ­ingewanden, met waterige diarree en hevig braken. Het lichaam raakte daardoor in rap tempo liters vocht kwijt en droogde volledig uit. Vaak kreeg de zieke daardoor blauwe wallen ­onder de ogen – vandaar de bijnaam Blauwe Dood – en een glazige blik.

Als niets werd ­gedaan, stierf de patiënt meestal binnen een paar uur tot enkele dagen.

In 1831 maakte de ziekte in Frankrijk en Duitsland reeds veel slachtoffers. In Nederland wist de overheid en de bevolking dat het slechts een kwestie van tijd was tot de ziekte ook Nederland zou binnen dringen. De overheid nam voorzorgsmaatregelen en deelde informatieboekjes uit waarin stond wat burgers moesten ondernemen als de ziekte in Nederland opdook. Verder werden de gemeente geïnstrueerd hoe men zich op een uitbraak moesten voorbereiden. In elke grote gemeente moest een choleracommissie ingesteld worden, bestaande uit een notabel, een arts en een politiedirecteur. De steden werden verdeeld in wijken waarin de wijkcommissie verantwoordelijk was voor de gang van zaken. Gemeenten kregen het advies een speciaal cholerahospitaal in te richten. Huizen waarin cholera heerste, kregen een bordje aan de deur. Als de zieken of doden uit huis waren, werd de woning ontsmet met de toenmalige middelen: luchten, azijn sprenkelen en chloorgas verspreiden. Isolatie van de zieken werd dus verplicht. Choleradoden moesten direct de kist in zonder ze af te leggen, en ze moesten zo snel mogelijk zonder veel ritueel in een dubbeldiep graf begraven worden. Nabestaanden hadden niet of nauwelijks tijd om afscheid te nemen. Zo kon het voorkomen dat een man, die per postkoets een dag op bezoek in een naburige stad was geweest; bij terugkeer ‘s avonds ontdekte dat zijn vrouw ziek was geworden, binnen een paar uur was overleden en meteen was begraven. De snelheid waarmee een gezond mens in weinige tijd kon vervallen tot een onherkenbaar wrak, was angstaanjagend. De machteloosheid van medici, en de onverklaarbare resistentie van sommige mensen, vergrootten het raadsel.

Toch waren de adviezen van de medische commissie achteraf bezien voor die tijd vooruitstrevend. Matigheid en reinheid werden als voorname middelen gezien om de cholera beheersbaar te houden. Deze voorbereidingen tot preventie van cholera werden overal vrij stilletjes getroffen, omdat wilde voorkomen dat paniek en dus opstand zou uitbreken. De religieuze leiders gebruikten de angst om de mensen aan te sporen zich tot God te wenden, voor hij het grote kwaad naar Nederland zou sturen.

De regering verwachtte dat de cholera, zoals alle kwaad, uit Frankrijk zou komen, en dus had men aan de Belgische grens verscherpte controle ingevoerd. Dat was des te makkelijker omdat er in verband met de Belgische opstand nog veel militaire troepen in Zuid-Nederland gestationeerd waren. Men had echter onvoldoende op de zee gelet als aanvoer van de besmetting. Aangezien de ziekte uit India kwam en Londen was getroffen sloot men weliswaar de Engelse grenzen. Maar er was een levendige smokkelhandel die de bewaking van de kust wist te omzeilen. Op 25 juli 1832 kwam in Scheveningen een boot aan met daarin een aantal botersmokkelaars, die vanuit Engeland terug naar Nederland kwamen. Deze mannen brachten de ziekte op 25 juni, het binnenlopen van de visserspink, binnen en op 3 juli waren er al 46 lijders waargenomen. Vier daarvan waren binnen enkele dagen overleden. Direct trad het apparaat in werking. Vis uit Scheveningen mocht niet meer vervoerd worden. Jaarmarkten en kermissen werden verboden. Geneeskundige hulp aan armen werd gratis beschikbaar gesteld. Desondanks bereikte de ziekte in juli Den Haag, Katwijk en Rotterdam. In augustus waren Utrecht en Amsterdam aan de beurt. Vooral in de dichtbevolkte delen van Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht met veel oppervlakte water maakte de ziekte veel slachtoffers. Patiënten die cholera kregen hadden een overlevingskans van ca. 50%. In Holland stierven in 1832-1833 niet minder dan 10.108 personen aan de ziekte. In Amsterdam kregen 793 personen cholera waarvan er 480 stierven. De cholera verspreidde zich vanaf 1832 haast onstuitbaar verder over ons land. Aan het eind van dat jaar meldde de Staatscourant dat van alle Nederlanders er bijna 14.000 waren aangetast door cholera. Bijna de helft daarvan was overleden. Op een bevolking van ca.2 mln. mensen was dit aantal toch aanzienlijk. Het isoleren van zieken in aparte ziekenhuizen was, naast de economische quarantaine, een eeuwenoude remedie. Er verrezen dus al snel na de eerste uitbraak speciale cholera-ziekenhuizen. De patiënten die daar uiteindelijk naartoe werden gebracht, waren meer dood dan levend, en overleefden het vaak niet.

De artsen hadden bij deze epidemie nauwelijks iets te bieden.
Er waren echter genoeg kwakzalvers die adverteerden met vage drankjes die gretig aftrek vonden. Het populaire opiumdrankje van dr. Bleeker, een tropenarts, was een mengsel van laudanum, Spiritus en kajapoetolie. Het was in de tropen een geliefd middel tegen diarree en zorgde voor minder buikkrampen maar voorkwam niet dat de ziekte zich verder verspreidde. Mensen kochten liever Bleekers drankje dan naar de noodhospitalen te moeten, want dat vertrouwden ze al helemaal niet.

De tweede uitbraak van 1848-1849 was heviger dan de eerste en viel samen met een periode van hongersnood door aardappelziektes en hoge voedselprijzen. 22.460 mensen werden toen het slachtoffer. De uitbraak begon in Zaandam. In totaal vielen dat jaar in Nederland 23.267 doden (Amsterdam 2.256) doden. In deze periode verkeerde de bevolking door de hongersnood in een slechte voedingssituatie en was daardoor extra kwetsbaar voor de cholera. Het jaar 1848 was ook een jaar van opstanden en oorlogen en ook ban veel politieke onrust. Ook in Nederland was het onrustig en wellicht werd de invoering van de grondwet door Thorbecke in dat jaar door de cholera bespoedigd. Na deze tweede cholera epidemie van 1848 had de ziekte zich in Nederland nu definitief genesteld en men ziet in de volgende jaren steeds veel doden door de cholera (gemiddeld 3.000 doden per jaar). Ook de landelijke provincies hadden van cholera te lijden, vooral kolonie Veenhuizen telde veel sterfgevallen. Vooral in het bedelaarsgesticht te Veenhuizen alleen al waren 332 zieken, van wie er 176 overleden.

De invloed van de cholera op het sociale leven

De snelle verspreiding van deze onbarmhartige ziekte had natuurlijk een diepgaande invloed op het maatschappelijke leven. Hoewel men zich wel wat op de cholera had voorbereid sloeg de cholera ernstiger toe dan men had vermoed. In Nederland wisten we dat het gevaar eraan kwam, maar niet dat de ziekte in korte tijd zo’n omvang zou aannemen. Al maandenlang voor de Nederlandse uitbraak brachten de kranten berichten over de slachting die de ‘Aziatische buikloop’ in Europa aanrichtte. De snelheid waarmee een epidemie uitbrak en zich verspreidde veroorzaakte veel paniek. Men zocht naar schuldigen. Bierbrouwers vreesden voor een boycot omdat men bier drinken ten onrechte voor gevaarlijk hield. Jaarmarkten werden afgelast, grote bijeenkomsten werden verboden, kermissen gingen niet door, huwelijken werden soms uitgesteld, grote bijeenkomsten gemeden. Feestelijkheden bij grote gebeurtenissen gingen niet door. Bij de opening van de spoorlijn Breda Maastricht (1860) werden de feestelijkheden afgelast vanwege de cholera epidemie.

De cholera-pandemieën hadden een ingrijpend effect vooral in Europa omdat ze vooral de paupers troffen. Ze waren gehuisvest in de steden van de pre-Industriële Revolutie, waar het toch al zeer ongezond leven was. De meeste Europese overheden deden bij voorkeur helemaal geen mededelingen over een dreigende epidemie, omdat men bang was dat er daardoor een enorme angst onder het volk zou ontstaan, dat mogelijk tot opstand kon leiden. In sommige landen ontstonden niettemin toch cholera- woelingen en ­relschoppers bestormden ziekenhuizen. Er staken zelfs samenzweringstheorieën de kop op dat de ziekte een complot was van de rijken om de onderklasse uit te dunnen.

In Nederland nam de overheid een afwachtende defaitistische houding aan. Quarantaine werd – gezien vroegere ervaringen – wel doorgevoerd maar leek nauwelijks te helpen. Ook in het buitenland was men terughoudend met beperkende maatregelen. Bovendien vreesde de overheid dat te veel beperkende maatregelen de economie zouden schaden. Ook brak cholera vaak op verschillende plekken tegelijk uit. Dat riep de vraag op of de ziekte überhaupt wel overgedragen werd via contact. Onder de armen in de sloppenwijken vielen namelijk de meeste slachtoffers. Het idee om de woonomstandigheden van de armen te verbeteren kreeg geen steun van de meerderheid de regering. Politici zagen dit als inmenging in het privéleven van burgers en wie ging al die verbeteringen betalen? Ze zouden tot in de jaren zestig van de negentiende eeuw aarzelen om tegen onhygiënische toestanden op te treden. Wat deed de regering dan wel? Vooral afwachten en bidden voor de goede afloop. Er waren wel lokale maatregelen. Verschillende steden lasten markten en kermissen af. Het feit dat het volk zich daar niet meer te buiten kon gaan aan onzedelijk gedrag werd van harte toegejuicht door veel stadsbesturen.

Cholera-preventie komt pas laat op gang.

Ondertussen waren er belangrijke ontwikkelingen in Engeland. Door briljante analyse van locaties van sterfgevallen wist Dr. Snow de waterput in Broadstreet, die naast een beerput lag, als hoofdbron van de cholera aan te wijzen. Hoewel dr. Snow met sterke bewijzen kwam werden zijn argumenten om diverse onjuiste opvattingen door de medische gemeenschap weggewuifd. Later zou Snow door de Britse medische gemeenschap tot de belangrijkste Britse geneeskundige aller tijden gehouden worden. Ondanks vele tegenwerpingen nam het Londens bestuur the Metropolis Water Act 1852 aan om voorzieningen te treffen, om de levering van zuiver en gezond water aan Metropolis te verzekeren. Op grond daarvan werd het voor elk waterbedrijf onwettig om na 31 augustus 1855 water voor huishoudelijk gebruik, uit de getijdengebieden van de Theems te halen, en vanaf het einde van dat jaar moest al dat water “effectief gefilterd” worden. Het is goed hierbij aan te tekenen dat het Londens waterbedrijf een hoogst profitabele business was.

In Nederland was een andere ontwikkeling op gang gekomen met een meer commercieel karakter. De kwaliteit van het Amsterdamse drinkwater was bedroevend. Het was vervuild oppervlakte water, van de daken opgevangen regenwater en water dat men met grote schuiten vanuit de Vecht aanvoerde waarna het water via kleinere vaak vervuilde vaartuigen over de stad werd verdeeld. Onze grote Jacob van Lennep (rijksadvocaat en een groot schrijver) wenste dat Amsterdam duinwater zou krijgen. In 1845 komt een doorbraak in zicht. Het plan wordt gelanceerd om Amsterdam via een pijpleiding te voorzien van duinwater. De invloedrijke schrijver en rijksadvocaat Jacob van Lennep is enthousiast en gaat op zoek naar financiering. Welgestelde Amsterdammers weigeren echter te investeren, mogelijk onder druk van de Versch Water Sociëteit die de aanvoer van het Vecht water met schuiten exploiteerde. Het lukt Van Lennep om Engelse geldschieters te interesseren die hier profijt zagen. In 1851 werd de Amsterdamse Duinwater Maatschappij opgericht. Op 11 november van dat jaar steekt de jeugdige kroonprins Willem bij Oranje plechtig de eerste spade in de grond. Op 12 december 1853 wordt bij de Haarlemmerpoort het eerste duinwater verkocht voor 1 cent per emmer. Het project werd onmiddellijk een groot financieel succes, nadat bleek dat deze duinwateraanvoer ook de volksgezondheid ten goede kwam.

Het succes van de aanleg van deze Amsterdamse waterleiding voor de preventie van cholera zou pas goed blijken bij de laatste Nederlandse epidemie van 1866, de derde grote cholera golf. Ten minste 21.000 Nederlanders stierven door deze ziekte. Dit op een bevolking van bijna 3,5 miljoen. In Amsterdam stierven bij deze laatste choleragolf ‘slechts’ 1.104 personen door de aanleg van de waterleiding. Vrijwel alle Amsterdamse zieken waren uitsluitend te vinden in armoedige buurten verstoken van schoon leidingwater. Het betrof wijken zoals de Jordaan en andere volksbuurten waarbij de sterfte ca. 10% van de inwoners bedroeg. In één woning (Valkenburgersstraat) waren in 6 dagen 5 sterfgevallen, in de Foeliestraat stierven in een woning in 11 dagen eveneens 5 personen.

Veel slechter was Rotterdam er aan toe, waar men besmet Maaswater dronk dat zoals men meende veilig drinkwater was. Men dacht dat Maaswater niet de besmettingsbron kon zijn en dat men derhalve niet omzichtig hoefde te zijn met consumeren van dit maaswater. Dit was een verkeerde veronderstelling zoals bij de epidemie van 1866 bleek. Doordat latrines vaak naast rivieren en kanalen stonden vermengden de bacteriën zich gemakkelijk met het grondwater waarna ook het rivierwater werd besmet. Het eerste cholera-geval in Rotterdam werd op 8 april 1866 geconstateerd. De ziekte bereikte hier spoedig een grote omvang. Voor de periode van 8 april tot 17 november werden 1985 cholerapatiënten gerapporteerd, waarvan er 1242 overleden. Zulke hoge sterftecijfers waren niet alleen te vinden in Rotterdam, maar ook in andere Nederlandse grote steden, zoals Groningen, Utrecht en Leiden, zonder goede waterleiding. Slechts in enkele kleinere steden als Middelburg en Leeuwarden bleef de ziekte zeer gering van omvang. Op het platteland hadden veel bewoners een eigen goedkope gietijzeren pomp, die in die periode was uitgevonden, en die schoon onbesmet grondwater voor consumptie leverde.

Het succes van de waterleiding in Amsterdam voor de preventie van cholera bracht een publieke actie van de Rotterdammers op gang. In het bijzonder door de vasthoudendheid van de Heer Kunst uit Schiedam kantelde het gemeentebestuur Rotterdam in 1869. Na veel aandringen, ook van het Rotterdamse publiek, besloot men uiteindelijk een waterleiding aan te leggen die in 1874 operationeel werd. Ook andere steden volgden daarna vrij snel. Daarna nam de ziekte overal in het land spectaculair af. Sindsdien is cholera in Nederland niet meer voorgekomen.

Dat was niet overal zo. Van grote historische betekenis is de cholera uitbraak van 1892 in Hamburg, waarbij ongeveer 8600 mensen stierven, mede als gevolg van de beperkte stedelijke watervoorziening. De Hamburgers stelden het stadsbestuur verantwoordelijk voor de virulentie van de epidemie, die in 1893 zelfs tot cholerarellen leiden.

Deze Hamburgse epidemie, zou de laatste grote epidemie in Europa worden. In de wetenschappelijke pers werd deze epidemie uitvoerig becommentarieerd. Mede door de ontwikkeling van de bacteriologie en de goede voorlichting was de bevolking van het nut van hygiënische maatregelen bewust geworden en daarbij paste de aanleg van sanitaire voorzieningen zoals schoon drinkwater en een goede rioolsystem. De cholera-pandemieën van de negentiende eeuw leidden dus tot een sterker bewustzijn van het belang van schoon sanitair. Vooral in de beginfase van de epidemie maakte deze ziekte verschillen in rijkdom pijnlijk duidelijk omdat de rijken over beter drinkwater beschikten dan de mindervermogenden. Het effect van deze publieke sanitaire maatregelen op de volksgezondheid bleek spectaculair. De water- en rioolvoorzieningen hebben aan de volksgezondheid meer bijgedragen dan vele latere geneeskundige maatregelen. Begrippen als vaccinatie, hygiëne, bacterie, besmetting e.d. werden niettemin gemeengoed en leiden tot een publieke omslag bij de preventie van infectieziekten. Het werd duidelijk dat de bestrijding van infectieziekten geen lokale maar nationale zorg was.

3 VERLOOP EN GEVOLGEN VAN DE POKKEN (18E EEUW – 20E EEUW)

0

De pokken pandemie die zich in onze gebieden voordeed had een meer chronische verloop van de ziekte. Personen die besmet waren met het virus ontwikkelden koorts en ernstige algemene ziekte verschijnselen zoals spier- en gewrichtspijn, vermoeidheid en hoge koorts (ten minste 38,5 graden), misselijkheid en braken. Karakteristiek voor de pokken was dat na 1- 2 weken rode vlekken ontstonden die troebele blaasje werden en zich over het hele lichaam kreeg voor zijn verspreiden. Deze blaasjes liepen tijdens de tweede ziekteweek leeg en verdroogden, waarna korstjes achterbleven die afvielen en blijvende littekens achterlieten, waardoor men een pokdalig gezicht kreeg voor het hele verdere leven. Stalin die in zijn jeugd pokken had gehad moest zich steeds cosmetische laten bijwerken voordat hij publiek optrad. Blindheid was een veel voorkomende complicatie. De ziekte doodde na enkele weken drie van de 10 van zijn slachtoffers, vaak na immens lijden. Veel van degenen die een epidemie overleefden, beschikten daarna over voldoende afweer. Contact met nieuwe volken door oud-lijders aan pokken kon daarna desastreus zijn, zoals het geval was bij de ontdekking van Amerika. Het leidde in beide continenten tot een massale sterfte die een sociale omwenteling als nooit te voren met zich meebracht.

Pokken of variola was een uiterst besmettelijke en levensbedreigende virusziekte die de mensheid millennia heeft geteisterd. In West-Europa heerste in de 18de eeuw een langdurige golf van de variola waardoor 400.00 dodelijke slachtoffers te betreuren waren. Ook Nederland wordt in de 18de eeuw heftig door pokken getroffen waarbij gemiddeld 8 procent van de totale sterfte aan de pokken was toe te schrijven. Tijdens een hevige uitbraak in 1794 stierven ongeveer drieduizend Amsterdammers. Vooral kinderen werden getroffen: één op de tien Amsterdamse kinderen stierf.

De pokkenepidemie werd rond 1800 in Nederland beheersbaar door de vondst van de pakkenvaccinatie. De schotse arts Jenner was de eerste die startte om met koepokken-schraapsel te vaccineren (vaca= koe) om de echte pokken te voorkomen. Daarmee bereikte hij de belangrijkste doorbraak bij de bestrijding van pandemieën in de premoderne geneeskunde. Dit vaccin bleek effectief en bood een levenslange bescherming. De ontwikkeling van de koepokinenting (1798) leek een einde aan de misère te maken. Het voordeel van de pokken was bovendien de lange incubatietijd waardoor men nog tijdig gewaarschuwd werd en vroeg en masse kon vaccineren. Had men al de pokken, dan had vaccinatie geen effect meer.

In Nederland werd de eerste vaccinatie in 1799 uitgevoerd met koepokken-materiaal met een stalen, later gouden lancet voor de enting. De kosten daarvan bedroegen 12 gulden. Het vaccinatie materiaal geschraapt van een koepokkenzweer werd later weer van de pokkenzweer van kinderen op andere kinderen overgebracht voor verdere uitbreiding van de vaccinatie van andere kinderen. Bij de vaccinatie gebruikte men zoals dat heette “stokkinderen die een koepokkenzweer hadden. Vrijwel onmiddellijk na dit succes ziet men in de pers een grote belangstelling voor deze nieuwe methode, waarbij advertenties van artsen verschenen die deze vaccinatie propageerden.

Deze vaccinaties werden verricht voor de destijds gigantische som van 30-40 gulden. Vooral de elite van Amsterdam liet zich direct vaccineren. Initiatieven als het in 1803 opgerichte Amsterdamsch Genootschap ter Bevordering der Koepokinenting voor Minvermogenden maakten het minder­bedeelden mogelijk ook te worden ingeënt. Koning Lodewijk was een fervent voorstander van vaccinatie. In de kranten werd aangekondigd waar arme mensen hun kinderen gratis konden laten vaccineren.

In de jaren daarna verminderde de belangstelling voor vaccinatie, mede vanwege religieuze opvattingen bij orthodoxe protestanten en natuurlijk ook de kosten die door de gemeente moesten worden vergoed. Bovendien was de vaccinatie met humaan vaccinatie materiaal niet zonder risico, overbrenging van syfilis, erysipelas en andere overdraagbare aandoeningen konden door dit humaan vaccinatie materiaal worden overgebracht. Het zwakke punt bij de vaccinatie was de slechte kwaliteit van het humane vaccin zelf. Aanvankelijk gebruikte men het schraapsel van de pokken dat niet altijd voldeed, daarna ging men over op het gebruik van wondvocht verkregen door compressie van de pokpuist. Later werd van het wondvocht van pokkenpuisten bij kalveren een bruikbaar vaccin verkregen. Daartegen bestond nogal wat weerstand omdat dierlijk materiaal bij de mens werd gebruikt iets dat men destijds niet menswaardig beschouwde. Rond 1870 vaccineerde men in Amsterdam de helft van de patiënten met wondvocht uit menselijke pokken en de andere helft met wondvocht van koepokken van kalveren. Later zou vooral om praktische redenen dit dierlijke vaccin het humane verdringen.

De acute infectieziekte pokken heeft tot diep in de negentiende eeuw voor epidemieën gezorgd. Helaas gebeurde dat in het midden van de 19e eeuw nog op beperkte schaal. In 1871 en 1873 echter werd Nederland getroffen door een zware pokkenepidemie, en eiste de pokkenziekte 23.000 levens. Vooral in Tilburg raakten in die tijd ongeveer 800 mensen besmet, en daarvan overleden er 334 patiënten. Het was de tijd van de Frans-Duitse oorlog die door troepenverplaatsingen de epidemie verspreidden waarbij vooral de zuidelijke provincies te leiden hadden, vooral in de omgeving van Tilburg.

Door de ervaringen met de cholera-epidemie van vijf jaar eerder was de gemeente beter voorbereid. Het beddengoed, en voorwerpen die met een patiënt in aanraking waren geweest werden systematisch vernietigd of gereinigd. Al snel bleek de ziekenbarak die men in allerijl had opgezet te klein, en hoewel ook het gasthuis patiënten opnam, moesten de meeste getroffenen toch thuis verzorgd worden, wat de kans op besmettingen vergrootte. Overal in Tilburg zag men dan ook huizen waarop bordjes waren bevestigd om op het besmettingsgevaar te wijzen. Het was niet uitzonderlijk als in één huis vier tot zeven personen met de ziekte besmet waren. Een rekensom leert dat in die jaren 1 op de 72 Tilburgers overleed aan de pokken.

Deze massale sterfte bracht Den Haag uiteindelijk op andere gedachten. Het gevolg van deze epidemie is geweest dat de wetgeving ter voorkoming en bestrijding van het virus strenger werd. Het pokkenbriefje moest opnieuw worden ingevoerd en wel zo snel mogelijk. Toenmalig premier Johan Rudolph Thorbecke lanceerde in 1872 de belangrijke ‘Wet tegen besmettelijke ziekten’. Deze wetsherziening schreef opnieuw voor dat kinderen alleen welkom waren in het openbaar en bijzonder onderwijs als de ouders het pokkenbriefje konden tonen. Het aantal vaccinaties bij kinderen steeg daarna explosief. Kortom deze verscherpte maatregelen waren uitstekend voor de volksgezondheid. Toen het kabinet-Pierson aan het begin van de twintigste eeuw de leerplicht invoerde, steeg de vaccinatiegraad tot voorheen ongekende hoogten. Daarmee verdween in snel tempo de kans om een pokken-infectie te krijgen. Toch zouden de pokken nog jarenlang bij tijd en wijlen slachtoffers eisen. In 1951 werd Tilburg voor het laatst opgeschrikt door de dreiging van een pokkenepidemie die het Tilburgse leven totaal ontwrichtte. Ruim honderdduizend mensen werden ge(re)vaccineert, maar desondanks overleden twee personen aan de ziekte. Uit angst voor besmettingsgevaar stopten er een maand lang geen treinen in Tilburg, werden er nauwelijks producten afgenomen uit de lokale industrie en gingen velen in quarantaine. Waarschijnlijk was het virus via een uit Antwerpen aangevoerde vogel Tilburg binnengekomen en had het zich daarna snel over de stad verspreid. Verwonderlijk is deze Antwerpse route niet want ook in andere havensteden waren toen nog bij herhaling kleine pokkenuitbraken.

Door de effectieve aanpak lieten de pokken hier in Nederland geen diepe sporen na. Dit was echter heel anders in zowel Zuid als Noord Amerika. Kort nadat Columbus de Cariben bereikte, verspreidden Europese ziektekiemen zich in een razend tempo over Noord- en Zuid-Amerika. Het kostte miljoenen oorspronkelijke bewoners het leven. De Europese kolonisatoren van het nieuwe continent hadden naast vuurwapens een onzichtbaar, maar veel dodelijker wapen: de pokken. Zij hadden geen weerstand tegen onze ‘onschuldige’ ziektes. Zo waren de Europeanen generaties lang blootgesteld aan de pokken en hadden groepsimmuniteit ontwikkeld. Dat gold niet voor de inheemse bevolking van Amerika, waar de ziekte genadeloos toesloeg vanwege het contact met de conquistadores.

De Pokken werden in 1509 op het Caribische eiland Hispaniola geïntroduceerd en in 1520 op het vasteland, toen Spaanse kolonisten uit Hispaniola in Mexico aankwamen en per ongeluk pokken met zich meedroegen. Omdat de inheemse Indiaanse bevolking geen immuniteit voor deze nieuwe ziekte, werden deze volkeren door pokken gedecimeerd. Zo veroverde de Spanjaarden in 1533 met een piepklein legertje het Incarijk. Dergelijke ontwrichting en bevolkingsverlies waren een belangrijke factor in de verovering van de Azteken en de Inca’s door de Spanjaarden. Ongeveer een eeuw na de eerste reis van Columbus noteerde de Spaanse geschiedschrijver José de Acosta dat zo’n 97 procent van de inwoners van de Caribische kustgebieden was gestorven. Naar schatting 95 procent van de inheemse bevolking van Amerika stierf aan de pokken in de zestiende eeuw.

Evenzo ging de Engelse bezetting aan de oostkust van Noord-Amerika in 1633 in gepaard met verwoestende uitbraken van pokken onder inheemse Amerikaanse bevolkingsgroepen. Het sterftecijfer tijdens uitbraken in inheemse Amerikaanse populaties bedroeg vaak 80-90%. De inheemse bevolking vocht niet alleen tegen roofzuchtige, gewelddadige Europese kolonisten, maar ook tegen een onzichtbare vijand. De pokken epidemie onder alle inheemse gemeenschappen in het noordoosten leidde tot een massale sterfte en vergemakkelijkte de invoer van de Engelse regelingen bij de kolonisatie. Ook nadien bleven de navolgende epidemieën van de pokken de inheemse bevolking teisteren. Niet minder dan 60 tot 90% van de Incabevolking overleed aan de pokken en hele gebieden raakten ontvolkt. Ook door andere ziekten en secundaire oorzaken. Een groot deel van de mensen die de pokken hadden overleefd, stierven later door de hongersnoden als gevolg van de epidemie. Ook verspreidde het virus zich verder over Noord-Amerika. Het stedelijk netwerk rond de Mississippi werd door de ziekte vernietigd voordat er ook maar een enkele Europeaan het gebied had betreden: zoveel mensen overleden dat de resterende inwoners de steden verlieten en een nomadische levensstijl aannamen. Hierdoor konden de Europeanen zich ondanks hun kleinere aantallen goed handhaven, maar moesten ze wel slaven uit Afrika invoeren om op hun plantages te werken. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de huidige Amerikaanse bevolking voor het grootste deel ofwel van Europese, ofwel van Afrikaanse oorsprong was. De huidige Afro-Amerikaanse problemen vinden hun oorsprong dus in de massale pokkensterfte van de oorspronkelijke bevolking en de trans-Atlantische aanvoer van slaven uit Afrika om hun plaats bij de plantages in te nemen.

2 VERLOOP EN GEVOLGEN VAN DE TWEEDE PESTGOLF (17de eeuw)

0

In het begin van de 17de eeuw kwam de pest in alle hevigheid weer terug en wel, in de tijd van de 80 jarige oorlog die onnoemelijk veel leed bracht. Deze epidemie werd overgebracht via de bruine rat, die agressief was en die beter tegen het koude klimaat bestand was. Vooral Amsterdam werd als eerste getroffen door de scheepvaart. In havenstad Amsterdam, waar het een komen en gaan was van schepen (en daarmee ratten), was het om de zoveel tijd weer raak. Men vermoedt dat door de ijstijd een ander type ratten zich via de handelsvaart in Amsterdam verspreidden en de pest via vlooien op de mensen overbrachten.
Pestepidemieën woedden in 1599, 1601/1602, 1617, 1624, 1635/1636, 1655/1656 en ten slotte in 1663/1664. Tijdens iedere epidemie stierf niet minder dan 10 % van de bevolking. De ziekte ontregelde de hele samenleving, vele inwoners ontvluchtten uit angst de overbevolkte stad. De stadseconomie kwam vrijwel tot stilstand. Vooral de herbergiers hadden het moeilijk. Bedrijven gingen failliet, omdat de werknemers niet meer kwamen opdagen. De kosters hadden grote moeite om de drukte in de kerk in goede banen te leiden. Bij begrafenissen was soms onrust. De jaarlijkse kermissen werden door de burgemeesters verboden. Het hebben van een buitenplaats kwam in trek. De regenten verbleven dan ook in hun buiten-paleizen.

Amsterdammers begrepen dat ‘social distancing’ noodzakelijk was. In sommige steden bestond een avondklok, al hielden jongeren zich niet altijd daaraan. Ex-Pestlijders moesten gedurende 6 weken een witte stok dragen ten teken dat ze de pest hadden gehad. Was er pest in een huis geconstateerd, dan dienden de bewoners een bos stro met drie banden eromheen aan de gevel op te hangen. Zo wist iedereen dat je daar niet naar binnen mocht gaan. Notaris Laurens Lamberti stelde eind november 1629 een testament op voor de zieke bootsgezel Frerick Nonnesz.
Uit bovenstaand gedeelte blijkt dat hij daarbij buiten het pand bleef staan en dat het bed van de pestlijder bij het kelderraam was gezet.

Een jaar later, in 1630, werd er bij de Overtoomsevaart een nieuw Pesthuis gebouwd, ongeveer bij de huidige Tweede Constantijn Huygensstraat. In tegenstelling tot eerdere pesthuizen was deze ver buiten de stadspoorten gelegen. Het imposante gebouw was om een binnenplaats heen gebouwd, waardoorheen een kleine gracht liep. Pestlijders konden zo vanuit het Buitengasthuis via de Pestsloot (nu de Bosboom-Toussaintstraat) tot in het Pesthuis worden geroeid. Contact met andere Amsterdammers kon daardoor worden vermeden. Later zou zich op die plek het wereldberoemde Wilhelminaziekenhuis vestigen.

Door de pestepidemieën was het aantal wezen in Amsterdam enorm gestegen. In 1657 werd daarom een groot aantal weeshuizen geopend om deze vele weeskinderen op te vangen. Om deze reden hadden de regenten regelmatig de toelatingseisen verscherpt; ouders moesten langer poorter zijn geweest en de minimum- en maximumleeftijd voor opname als wees werden resp. verhoogd en verlaagd. In de jaren 1622-1628 werd het aantal burgerwezen bijna verdubbeld, schattingen lopen van ca. 500 tot ca. 900 kinderen. In 1632 werd het voormalige Oudemannenhuis, gelegen tussen de Kalverstraat en het klooster, aan het Burgerweeshuis toegevoegd.

Er waren verschillende redenen dat juist in de Tachtigjarige Oorlog de pest meerdere keren de kop op stak. Rondtrekkende legereenheden – en dat waren er nogal wat – namen de ziekte vaak met zich mee. De inkwartiering van soldaten en de komst van garnizoenen zorgden voor een verslechtering van de hygiënische omstandigheden, waardoor er meer kans was op een epidemie. Bovendien legden zij een onevenredig grote druk op de bevolking, die gedwongen werd hen van onderdak en voedsel te voorzien. Dit had tot gevolg dat voedsel schaars en duur werd. Ook misoogsten veroorzaakten voedseltekorten en stijgende prijzen. Armoede en voedselschaarste waren in deze periode dus nooit ver weg uit het dagelijks leven. In 1587 na het ‘hongerjaar’ 1585-1586 – sloeg de pest ook in volle hevigheid toe in sommige plaatsen van Brabant zoals Tilburg en Goirle. Een derde van alle inwoners stierf aan deze “aenclevende sieckte”. De overigen vluchtten, zodat er niet kon worden ingezaaid, wat weer voor voedselschaarste en hongersnood zorgde. Hierdoor had de bevolking minder weerstand en was dus kwetsbaar voor ziekten, wat een nieuwe pestepidemie bespoedigde. De maatschappij raakte dan ook vaak ontwricht na de uitbraak van een pestepidemie. Opvallend is dat er gedurende het Twaalfjarige Bestand (1609-1621) geen sprake was van pest in het Brabantse. Na hervatting van de vijandelijkheden na 1621 stak ook de pest weer de kop op. Vooral de pestepidemie van 1624-1625 maakte veel slachtoffers: de voorgaande zomers waren droog en warm geweest, een ideaal klimaat voor de pest. Ook het elf maanden durende beleg van Breda in die jaren door de Spanjaarden onder leiding van de Italiaanse strateeg Ambrogio Spinola (1569-1630) bespoedigde de verspreiding van de ziekte. De Tachtigjarige Oorlog eiste dus ook buiten de oorlogshandelingen om de nodige levens.

Een pestepidemie die ook politieke gevolgen had voor Holland nl was de Pestepidemie in Londen, in het Engels ook bekend als de Great Plague (1665-1666) . Deze pestepidemie viel samen met de tweede Engelse oorlog (1665-1667) die aanvankelijk voor Holland gunstig verliep mede door de weerloosheid van de Engelsen door de pest. Deze pest bracht een enorme uitbarsting van sterfgevallen in de overbevolkte stad. Naar schatting 100.000 Londenaren stierven – bijna een kwart van de Londense bevolking – in 18 maanden tijd door de beet van een geïnfecteerde ratten vlo. Hoewel deze epidemie veel kleiner was dan de eerdere pandemie van de Zwarte Dood werd deze later herinnerd als de ‘grote’ epidemie, voornamelijk omdat het de laatste wijdverbreide uitbraak van builenpest in Engeland was.

Men zag als eiland bewoners dat men niet in staat zou zijn om de pest te stoppen door de invoer te blokkeren. De enige mogelijkheid was mensen die de pest hadden naar een afgelegen plaats te sturen. Het probleem met deze plaag is dat het (net als anderen) gemakkelijk werd overgedragen van dieren naar mensen. Daarom werden de autoriteiten in Londen gedwongen om alle honden en katten in de stad of andere dieren in de regio te doden. De pest kan ook voorkomen bij andere zoogdieren. De Londenaren waren ervan overtuigd dat de vele zwerfkatten en -honden in de stad de ziekte verspreidden. Koning Karel II beval in een officiële verordening dat varkens, honden, katten of duiven niet meer op straat mochten komen. Daarop werden duizenden (huis-)dieren gedood en onmiddellijk begraven of verbrand. Het klopte inderdaad dat honden en katten konden bijdragen aan de verspreiding van de ziekte doordat zij vlooien bij zich droegen die de bacterie konden overdragen op de mens, maar toch heeft deze actie geen effect gehad. Het waren namelijk juist de honden en katten die de rattenpopulatie onder controle hielden. En die ratten waren de voornaamste dragers van de ziekte.

De Autoriteiten van Londen hebben ervoor gezorgd dat alle gebeurtenissen werden stilgelegd zodat de meeste mensen in hun huis zouden zitten. Echter, ze wisten dat dit niet genoeg was, dus kwamen ze met een strenge isolatie van de pestlijders. Ze deden dit door alle zieke mensen naar het platteland te brengen en ze daar te laten sterven.

De mensen die het zich financieel konden veroorloven vluchten tijdelijk weg uit Londen. Maar de armen hadden geen andere optie dan te blijven en werden het hardst getroffen. In iedere wijk waren inspecteurs aangesteld om de zieken in hun district te registeren. Omdat er geen genezing of behandeling mogelijk was, moesten zieke mensen 40 dagen thuis blijven. Hun huis werd helemaal verzegeld en daarmee werd voor het hele gezin het doodvonnis getekend. De voordeur werd gemarkeerd met een rood kruis met daarboven de woorden Lord have mercy on us gekrabbeld. Om ervoor te zorgen dat niemand ontsnapte, werd er een bewaker voor de deur gezet. ’s Nachts reden er karren door de straten en werden de lichamen opgehaald met het bevel: ‘Bring out your dead’. De dodenkarren met de lijken werden vervolgens naar de massagraven gebracht, zogenaamde plague pits.

Aanvankelijk werden de lichamen overdag verzameld, maar later waren de sterftecijfers zo hoog dat dit werd verboden. Het stadsbestuur vreesde dat er massale paniek zou uitbreken als de inwoners de enorme hoeveelheid lijken zagen. De dodenkarren waren simpelweg ontoereikend. In afwachting van de dodenkarren lagen de lichamen in de straten opgestapeld, waar ze begonnen te ontbinden. In een poging om het aantal besmettingen te beperken, begon men de lijken te verbranden. Naar schatting zijn ongeveer 50.000 lichamen begraven in Charterhouse Square in Farringdon, het grootste massagraf van Londen tijdens de periode van de Zwarte Dood. In maart 2013 is deze kuil blootgelegd tijdens de spoorwegwerkzaamheden, de restanten zijn opgegraven en naar het Museum of London gebracht voor onderzoek.

Nieuwe pestgevallen bleven zich op grote schaal voordoen tot september 1666, toen Londen werd getroffen door de grote brand. Op twee en drie september vernietigde de grote brand van Londen een groot deel van de stad. Veel van de overbevolkte houten huisjes gingen in vlammen op. Door de brand werden veel ratten gedood en de pest werd aanzienlijk minder. Het koude weer was nadelig voor de vlooienpopulatie en in het late najaar liep de epidemie op zijn einde. Eind oktober en begin november keerden de eerste Londenaren weer terug naar hun stad. Het verdwijnen van de Zwarte Dood werd voornamelijk toegeschreven aan de grote brand, maar ook in andere steden nam de pest af zonder enige aanwijsbare oorzaak. De afname kan ook te maken hebben met de quarantainemaatregelen, maar echt effectieve quarantaine bestond niet tot 1720. Wetenschappers zijn het er nu over eens dat het beëindigen spontaan gebeurde.

Met horten stoten verdween de pest geleidelijk uit Europa met incidenteel nog enkele kleinere uitbraken. De pest is echter nooit echt helemaal verdwenen. In de Verenigde Staten zijn infecties endemisch onder prairiehonden in het zuidwesten en kunnen via vlooienbeten worden overgedragen op mensen. Daardoor ziet men in de VS jaarlijks 4 – 10 menselijke sterftegevallen door de pestbacterie. Met antibiotica is dit goed te genezen. In Afrika zag ik in de 60er jaren nog incidenteel de pest.

Verborgen verleden

Op naar de 100e Verborgen verleden

Nieuwe serie met Ronald de Boer, Simone Kleinsma, Geert Mak, Rifka Lodeizen, Diederik Ebbinge, Merel Westrik, Danny de Munk en Paul de Leeuw

Uitzendingen: 9 januari t/m 27 februari, elke zaterdag om 20.30 uur op NPO 2

Tijdens alweer het 14e seizoen van de NTR-serie Verborgen verleden zal ook de 100e aflevering worden uitgezonden. Al honderd keer heeft de kijker dan kunnen zien hoe een kleine familiegeschiedenis de grote geschiedenis raakt; hoe thema’s als de Tweede Wereldoorlog, het koloniale verleden of migratie invloed hebben op generaties erna. Koningen en keizers trokken langs, maar ook bedelaars en vondelingen, militairen, prostituees en straatmuzikanten.

Vanaf 9 januari zien we hoe dat zit met de familiegeschiedenissen van Ronald de Boer, Simone Kleinsma, Geert Mak, Rifka Lodeizen, Diederik Ebbinge, Merel Westrik, Danny de Munk en Paul de Leeuw. Er vinden in binnen -en buitenland ontmoetingen plaats met schuinsmarcheerders, kunstenmakers, geleerden, vechtersbazen en heuse verzetshelden. In het kielzog van Johan van Oldenbarnevelt wordt het Binnenhof bezocht, met een silhouetteur het Rijksmuseum en vanaf Texel vertrekt een oorlogsvloot in de hoop die verdomde Engelsen te verslaan. En had Ronald de Boer het Nederlands elftal nou eigenlijk voor ‘Die Mannschaft’ moeten verruilen?

Verborgen verleden is gebaseerd op het Britse format Who do you think you are? en wordt geproduceerd door BlazHoffski onder eindredactie van de NTR. Ook wordt gebruik gemaakt van de expertise van CBG | Centrum voor familiegeschiedenis en de Nederlandse archieven en musea. Verborgen verleden was voor het eerst te zien in 2010 en mag zich sindsdien verheugen in een grote schare trouwe kijkers.

Zie ook de website met achtergrondverhalen verzorgd door het CBG I Centrum voor familiegeschiedenis: www.verborgenverleden.nl

Afleveringen:

Zaterdag 9 januari, 20.30 uur, NPO 2: Ronald de Boer

Ronald de Boer, die als voetballer de wereld over reisde en grote successen boekte met onder meer Ajax, denkt dat zijn familiegeschiedenis niet veel verder zal reiken dan wat tuinders in en om het West-Friese Grootebroek. Tot zijn grote verbazing – of is het schrik? – ontdekt hij echter Duitse én Rotterdamse wortels. En waarom speelt het water zo’n grote rol in zijn familiegeschiedenis en het leven van zijn vechtlustige voorvaders?

Zaterdag 16 januari, 20.30 uur, NPO 2: Rifka Lodeizen

Actrice Rifka Lodeizen ziet er als een berg tegenop om in het oorlogsverleden van haar vader Frank te duiken, hoe hij als joods jongetje aan de nazi’s kon ontsnappen, en over het tragische lot dat andere familieleden wachtte. Maar Rifka is ook erg nieuwsgierig naar welke verhalen er voorbij de oorlog te vinden zijn. Waar leiden de Sefardische voorouders Rifka naartoe? En waar bloeien de hoop en het verzet in deze verhalen van vlucht en vervolging?  

Zaterdag 23 januari, 20.30 uur, NPO 2: Diederik Ebbinge

Acteur, regisseur en cabaretier Diederik Ebbinge gaat op zoek naar de verzetsdaden van zijn opa en doet verrassende ontdekkingen. Zijn familie blijkt er één vol dichters, gelovigen en vluchtelingen. Welke lessen kan hij hieruit trekken voor zijn eigen leven? Én het blijkt toch echt het bloed van Johan van Oldenbarnevelt te zijn dat Diederiks familiegeschiedenis kleurt als hij ontdekt dat zijn voorvader de terdoodveroordeelde bijstond in diens laatste uren.

Zaterdag 30 januari, 20.30 uur, NPO 2: Simone Kleinsma (de 100e aflevering!)

Net als musicalactrice en zangeres Simone Kleinsma zelf komen veel van haar voorouders uit Amsterdam, die stad aan het water waar migranten uit de hele wereld hun geluk zochten. Simone gaat vrolijk op reis naar de oorsprong, ontmoet intrigerende zeevaarders, armoelijders, overspelige types én gaat op zoek naar haar artistieke wortels. Als ze door de eeuwenoude familiekroniek van haar voorouder bladert, leest ze dat verdriet en geluk van alle tijden zijn.

Zaterdag 6 februari, 20.30 uur, NPO 2: Merel Westrik

Journalist en presentator Merel Westrik treedt in de voetsporen van haar opa en oma en ontdekt een wel heel bijzondere liefdesgeschiedenis – op een plek waar de liefde meestal ver te zoeken was. Maar waarom werd opa Westrik gevangen genomen tijdens de Tweede Wereldoorlog en wat deed hij eigenlijk in het verre, koude Noorwegen? Merel zoekt het uit op een ontroerende reis door de tijd en beseft dat ze met elke nieuwe ontdekking nader tot ze komt.  

Zaterdag 13 februari, 20.30 uur, NPO 2: Geert Mak

Schrijver en journalist Geert Mak heeft voor onder meer zijn boek De eeuw van mijn vader al veel uitgezocht over zijn familiegeschiedenis, maar hij wil nu graag op zoek naar de waarheid achter sommige familielegendes. In hoeverre heeft de Nederlandse geschiedenis het leven van zijn voorouders geraakt en gekleurd? Welke historische lijnen weet Geert te ontdekken? Wie speelde er een rol bij de befaamde tocht naar Chatham en waardoor raakte toch die beruchte veldwachter te Balk aan de drank?

Zaterdag 20 februari, 20.30 uur, NPO 2: Danny de Munk

Info volgt

Zaterdag 27 februari, 20.30 uur, NPO 2: Paul de Leeuw

Info volgt

bron: persbericht NTR

1. Hoe verliepen de vroegere West-Europese pandemieën en wat waren de gevolgen.

0

Op deze site hebben we uitvoerig de belangrijkste epidemieën besproken die vooral de Westerse landen troffen. Deze epidemieën werden vooral van de medische kant besproken en er werd minder aandacht gegeven aan de sociaal economische gevolgen en de historische context. Epidemieën zijn immers niet los te denken van de geschiedenis. Epidemieën staan immers vaak niet op zich zelf, maar treden op tijdens oorlogen, grote migratiestromen en globalisatie van de samenleving en de wereldhandel. Wat de gevolgen van een epidemie, een oorlog of economische crisis zijn is soms moeilijk te onderscheiden. Vandaar dat het definiëren van het einde van een epidemie vaak zo moeilijk en onduidelijk is.

Epidemieën zijn belangrijk voor de studie van de familiegeschiedenis. Hele families sterven ineens uit of worden plots kinderloos. Vaak heeft de dood van de kostwinner of de moeder diepgaande gevolgen voor de familiegeschiedenis. Ook de andere gevolgen zoals migratie en werkeloosheid hebben diepe invloed ook voor latere jaren. We hebben ons in vroeger bijdragen vooral op de ziekte en het ziekte verloop geconcentreerd maar minder op de afloop en de sociale gevolgen van deze pandemieën. Deze kwestie is momenteel actueel, gezien de Covid-19 pandemie. Hoe zal  onze samenleving en de gezinsstructuren gaan veranderen. Denk aan het sterven van de ouders en het nalaten van wezen. Denk ook aan echtscheidingen in tijden van angst en onzekerheid. Daarom bespreken we in deze bijdrage de belangrijke Europese epidemieën en de gevolgen hiervan voor de samenleving.

Een epidemie/pandemie heeft 2 kanten: een medische kant nl. de explosie van het aantal sterfgevallen door een omschreven ziekte en een sociale kant nl. de angst, die optreedt wanneer de vrees voor de ziekte onder de bevolking toeneemt en soms tot wanhoop leidt. Deze angstepidemie kan verergeren wanneer deze gecompliceerd wordt door kwesties als ras, privilege en taal.  Bijna iedere epidemie in het verleden bracht na de uitbraak grote sociale gevolgen met zich mee die de samenleving soms langdurige deed veranderen. Na de pest komt hongersnood, oorlog en de dood, volgens het Bijbelboek Openbaringen 6. Misère en ellende na een epidemie is gelet op dit citaat kennelijk van alle tijden. Nu is dat niet de pest, maar Covid19, dat ons terroriseert. Maar wellicht is nog dreigender de economische crisis met armoede voor velen, politieke onrust door wanhoop en onzekerheid en mogelijk politieke conflicten waarbij dodelijke slachtoffers te betreuren zullen zijn.

“Hoe zal de huidige pandemie eindigen?” is een vraag die veel mensen zich momenteel stellen. Deze afloop wordt niet alleen bepaald door medische en volksgezondheidsgegevens, maar vooral ook door sociaalpolitieke processen. De eindes van een epidemie waren in het verleden altijd zeer onduidelijk. Proberen om het einde van de epidemie te definiëren is moeilijk en wordt mede bepaald door diverse sociale factoren zoals het gedrag van de bevolking. Epidemieën leggen immers de zwakten van samenlevingen bloot. Als de pandemie een economische catastrofe aanricht door bijvoorbeeld sociale onthouding (lockdowns) ziet men op den duur dat steeds meer en meer mensen zeggen met de beperkende maatregelen klaar te zijn, en stellen “genoeg is genoeg”. Men accepteert dan de situatie en probeert vervolgens hiermee te leren leven. In veel gevallen doet een epidemie de lopende ontwikkeling versnellen waardoor geleidelijke aanpassingen komen, ook al is de ziekte niet geheel verdwenen. De arbeidsmarkt past zich op de nieuwe werkelijkheid aan en men zoekt naar nieuwe wegen. Pandemieën hebben daarom meer dan eens een hoofdrol gespeeld in de wereldgeschiedenis, vaak met grote gevolgen voor economie, politiek, oorlog etc.

Intussen lijken de maatregelen die landen op dit moment tegen de Covid19-crisis nemen ondanks alle medische vooruitgang, opmerkelijk veel op ingrepen die in vroeger tijden ook al gangbaar waren. Ook nu staat sociale distantie weer centraal en wordt het woord quarantaine weer veelvuldig gehoor. Dit woord gaat terug tot de middeleeuwse Italiaanse stadstaten, die zeelieden voordat ze ze aan land toelieten veertig (quaranta) dagen isoleerden in de hoop de pest buiten de stadspoorten te houden. Ook het sluiten van landsgrenzen en de ­instelling van een cordon sanitaire om een stad of gebied zijn maatregelen uit de oude doos, net als tips om niet onbedekt te hoesten, de handen te wassen en mondkapjes te dragen. Epidemische ziekten als cholera, tyfus en gele koorts speelden ook een belangrijke rol, omdat ze de macht van regeringen vergrootten. Regeringen trokken steeds meer regelgevende macht naar zich toe om de epidemieën te bestrijden en kregen soms dictatoriale trekken. Sommige media hebben het nu over ‘draconische’ stappen, maar de meeste dingen die worden gedaan zijn gewoon de bekende klassieke maatregelen. Preventie en hygiënische maatregelen zijn bepalend voor de aard en het tijdstip van het einde van een epidemie. Dit wordt door het menselijk gedrag bepaald, die wispelturig van aard is. De afloop van een epidemie is daarom niet in de tijd te preciseren. Hoe daarom een epidemie verloopt, blijft dus tijdens de epidemie onzeker en leidt vaak tot speculatie achteraf. Maar de ervaringen met vroegere epidemieën kunnen toch een tip van de sluier optillen. Het is dan ook instructief om de sociale impact van vroegere West-Europese epidemieën hier uiteen te zetten, omdat dit een beter zicht geven op wat effectieve ingrepen zijn. In deze reeks zullen we daarom achtereenvolgens het verloop en gevolgen bespreken van de hier onderstaande grote Westerse pandemieën:

Zwarte Dood/Builenpest (1347-1351)
De Tweede Pestgolf ( 17de eeuw)
De Pokken (18de eeuw)
De Cholera (1817)
De Spaanse griep (1918)

Deel 1 Verloop en gevolgen van de Zwarte Dood/Builenpest (1347-1351)

De meest verwoestende pandemie die West-Europa doormaakte is de Zwarte Dood geweest, ook wel bekend als de Builenpest. Ongeveer meer dan 200 miljoen mensen stierven tijdens een periode van slechts vier jaar, bijna de helft van de bevolking. De ziekte bereikte ons door het handelsverkeer met het Midden-Oosten en trof in eerste instantie vooral de Italiaanse havensteden zoals Genua, Venetië, etc. De Zwarte Dood sloeg toe in een voor West-Europa gevoelige periode met veel troepenverplaatsingen. Engeland en Frankrijk waren verwikkeld in de Honderdjarige Oorlog en de katholieke kerk verkeerde in een crisis, waarbij pausen tijdelijk in ballingschap gingen in de Franse stad Avignon. Het 14e-eeuws Italië werd ook geteisterd door hongersnoden en oorlogen die de verspreiding van epidemieën zoals de pest nog verder in de hand werkten.

 De ziekte wordt veroorzaakt door een stam van bacteriën, Yersinia pestis, die door ratten en vlooien op de besmette dieren wordt verspreid. Maar builenpest, die bekend werd als de Zwarte Dood, kan ook worden doorgegeven van een besmet persoon aan gezonde persoon door middel van ademhalingsdruppels. Dit veroorzaakt dan de longenpest die  binnen enkele dagen tot de dood leidt, Men leerde al vroeg dat men er met uitsluitend het doden van ratten bij de bestrijding van de pest niet is en dat  ook isolatie nodig is.

De gevolgen van de pest waren verschrikkelijk. Zo’n 30 tot 60 procent van de Europese bevolking kwam om. Het was geen wonder dat de bevolking zeer angstig was. De angst was door de onzekerheid nog heviger, omdat de mensen niet wisten waar de verschrikkelijke ziekte vandaan kwam . Een gevolg was dat mensen hun toevlucht zochten tot religieus ­fanatisme. Een bijzonder vorm van dit fanatisme was dat van de flagellanten of Charismatische flagellantengroepen. Deze trokken door stad en land, intussen zichzelf geselend en klaagzangen zingend. Zij riepen mensen op tot berouw en boetedoening. De pest werd namelijk beschouwd als straf van God. De piek van de flagellanten-activiteit lag tijdens de Zwarte Dood, die in 1347 begon, waarna er in 1349 spontaan geselgroepen opstonden. De geselbroeders vestigden zich in kampen in de buurt van steden om daar hun rituelen twee keer per dag uit te voeren. Het gesel-ritueel begon met het lezen van een brief – waarin de geselpraktijken werden gemotiveerd. Vervolgens vielen de flagellanten op hun knieën om zichzelf tijdens het zingen van stimulerende Geisslerlieder ritmisch af te zwepen. De komst van flagellanten leidde regelmatig tot een aanval op de joodse gemeenschap, die verantwoordelijk werd gehouden voor de pestepidemie.

Om de pestinfectie te ontlopen vertrokken veel mensen uit hun dorpen en steden naar pestvrije gebieden waardoor de ziekte zich verder zich verspreidde. Dit vertrek en de grote sterfte leidden tot een gebrek aan landarbeiders; op het land verrotte al het eten. Er was niet genoeg voedsel meer. Hongerige boeren vormden bendes. Bij deze boerenopstanden roofde ze alles leeg, ze vermoorden mensen, en stichtten brand. Hele streken werden verwoest.

De pestbacterie die Europa in het midden van de veertiende eeuw trof, maakte vele slachtoffers en decimeerde de bevolking in verschillende landen met tientallen procenten. Het duurde meer dan drie eeuwen aleer men over de gevolgen van de epidemie heen was en het bevolkingspeil van voor de pestepidemie weer had bereikt. Er stierven in deze periode zelfs zoveel mensen dat de leefomstandigheden voor de overlevenden beter werden. Het resultaat van dit alles was een aanzienlijke vermindering van beschikbare arbeiders en vaklieden, en daarbij kwam dan nog de ineenstorting van de financiële structuur. Op het platteland gingen boeren het braakliggend land in gebruik nemen. Er kwamen boerenopstanden en zo verdween het middeleeuwse systeem van lijfeigenschap langzaam en voorgoed waardoor een democratie op den duur mogelijk werd. De koopmansklasse werd fundamenteel voor de samenleving. Het verbrijzelen van normen door de Zwarte Dood werd daarom beschouwd als de eerste stap op het pad dat leidde tot de Renaissance en de Reformatie. Noch de regering, noch de kerk konden de pest verklaren of een remedie bieden. Seculiere en religieuze leiders stierven net als gewone mensen. Een kritische houding t.o.v. het geloof ontstond en zette aan tot zelfstandig leren denken.

 In 1348 kwam de stadstaat Venetië met nieuwe regelingen, namelijk met quarantaine bepalingen om de pestverspreiding tegen te gaan. Elke matroos die de haven van Venetië tijdens de Black Death pandemie aandeed werd gedwongen om dertig dagen in quarantaine te worden geplaatst om aan te tonen dat hij geen enkele vorm van ziekte vertoonde. Deze periode werd nog langer (veertig dagen- vandaar quarantaine) om ervoor te zorgen dat iedereen in Venetië niet aangestoken werd door de Builenpest. Dit nieuwe systeem genoemd door Venetië als Quarantino werd geïmplementeerd in het grootste deel van Europa in 1350.

Een beeld van de pandemie geeft het beroemde boek van Boccacio’s Decamerone. Dit boek werd geschreven tussen 1349 en 1351(?) en speelt zich dus af tijdens de periode van de Zwarte Dood (of de pest), die Florence trof in 1348. Boccaccio beschrijft het leven van de rijken die zich van de pest trachten te isoleren, en die hun gewone leven willen leiden ook al was het bestemd om te worden afgebroken door de onvermijdelijke ziekte.

Geleidelijk verdween de pest, maar bleef met kleine uitbraken incidenteel toch nog voorkomen. Waarom deze pestgolf verdween is niet opgehelderd. Men vermoedt dat door de kortdurende kleine ijstijd in de 16-18de eeuw de zwarte rat uitstierf en daarmee ook de epidemie.

Bredase notariële archieven 1843-1905

0

Notariële archieven zijn belangrijke informatiebronnen bij stamboom- en huizenonderzoek. Ze helpen een beeld te vormen van hoe mensen leefden. Aan de hand van testamenten, huwelijkse voorwaarden en financiële transacties krijg je een indruk van de sociaaleconomische situatie van je voorouders. Niet verwonderlijk dat de notariële archieven veel worden geraadpleegd! Een goede digitale toegang is daarbij heel behulpzaam.  

Vanaf de middeleeuwen werden notarissen in Nederland officieel aangesteld door de overheid. Daarmee werden ze bevoegd om aktes op te stellen die bewijskracht hadden. Notarissen waren verplicht om een zogenaamd protocol bij te houden van de door hen opgestelde akten. Daarnaast speelde de schepenbank een grote rol in de vrijwillige rechtspraak, bijvoorbeeld in het vastleggen van onroerendgoedtransacties. Dit veranderde in 1811 met de invoering van de Franse wet op het notarisambt (Breda maakte van 1810-1813 deel uit van Frankrijk). Vanaf toen verschoof het opmaken van aktes op het gebied van vrijwillige rechtspraak bijna geheel naar de notarissen. De notariële archieven van Breda en omliggende gemeenten zijn vanaf einde van de zestiende eeuw grotendeels bewaard gebleven.

Met de invoering van de wet op het notarisambt werd de notaris verplicht om jaarlijks een overzicht te maken van de door hem afgegeven aktes. Zo’n overzicht noemen we een repertorium. Het repertorium vermeldt per akte de datum, de aktesoort en een korte samenvatting met daarin de personalia van betrokken partijen. Ook staat er beschreven of de partijen het originele exemplaar (afgegeven ‘in originali’ of ‘en brevet’) hebben meegekregen, of een afschrift van de moederakte (afgegeven ‘in minuut’). Van de meeste akte gaf de notaris een afschrift (grosse) mee aan de betrokkenen. Het moederexemplaar (de minuut) bleef bij de notaris in bewaring. In sommige gevallen gaf hij de originele, door de partijen ondertekende akte mee en hield hij zelf geen kopie achter. Deze laatstgenoemde aktes vind je dus alleen terug in het repertorium maar niet in het archief van de notaris.

Als deelnemer aan Vele Handen ben je behulpzaam, leergierig en geïnteresseerd in (lokale) geschiedenis en/of oud schrift. De aktes zijn uiteraard handgeschreven dus je zult je vaardigheden op het gebied van oud schrift kunnen trainen. Door de veelzijdigheid aan aktes en handschriften is het een afwisselende klus! Na afronding van het project worden de repertoria beschikbaar gemaakt op de website van Stadsarchief Breda en via notarisarchieven Breda.   

Oude archieven van Haaren verhuizen naar Tilburg

0

De gemeente Haaren is met ingang van 1 januari 2021 opgeheven en de vier dorpen, Haaren, Helvoirt, Esch en Biezenmortel  maken  nu deel uit van een andere buurgemeente.  Biezenmortel  is bij Tilburg gekomen, Esch bij Boxtel, Haaren bij Oisterwijk en Helvoirt bij Vught.
In 1996 werd de gemeente Haaren vergroot met de gemeenten Esch en Helvoirt, en in 1997 met een deel van de gemeente Udenhout, namelijk het dorp Biezenmortel.

Wat gaat er nu veranderen?
De opheffing van de gemeente Haaren heeft gevolgen voor de oudere archieven. Alle oude archieven van die gemeente stonden bij het Brabants Historisch Informatiecentrum in ‘s-Hertogenbosch.
De archieven van de gemeenten Esch en Helvoirt blijven in ‘s-Hertogenbosch staan. 
Haaren wordt samengevoegd met de gemeente Oisterwijk en alle archieven van de oude gemeente Haaren, dus van voor 1997, verhuizen naar Regionaal Archief Tilburg.
Omdat Biezenmortel voor 1997 deel uitmaakte van de gemeente Udenhout, liggen die archieven al bij Regionaal Archief Tilburg

Welke archieven zijn beschikbaar?
Onderstaand overzicht geeft inzicht welke archieven in Tilburg raadpleegbaar zijn. Vanaf 2021 komen daar nog meer recente archieven vanaf het jaar  1996  bij. Deze staan nu nog in het gemeentehuis van Haaren.

Dorps- en gemeentebestuur Haaren
– 6005. Dorpsbestuur Haaren, 1592-1810;
Het dorp bestond behalve uit de kom (die in de negentiende eeuw mét kerk en raadhuis werd verplaatst) en de buurtschap Belveren uit de gehuchten de Noenes, de Voort, Heesakker, Eind, Gever, Kerkeind, Holleneind en de Raam.  Wat rechtspraak betreft, Haaren behoorde tot 1803 tot de schepenbank in De Eninghe van Oisterwijk’.
– 
6006. Gemeentebestuur Haaren, 1811-1943 (1960)*;
Het bevolkingsregister van Haaren is tijdens de Tweede Wereldoorlog deels verloren gegaan. Het archief bevat de reconstructie uit de jaren zestig. Voorts zijn ook de archieven van de Hinderwetvergunningen 1882-1943 (794), de  Luchtbeschermingsdienst 1927-1944  (798) en Bouwvergunningen 1902-1943 (810-815) in dit archief opgenomen.
– 
6007. Gemeentebestuur Haaren, (1906) 1943-1980*;
Bevat tevens de  Hinderwetvergunningen over de periode 1946-1956 (nr. 73) en van de gemeentelijke bedrijven, te weten Burgerlijk Armbestuur, Gemeentelijk Centraal Antennebedrijf, Grond- en Woningbedrijf. Hinderwetvergunningen vanaf het jaar 1957 bevinden zich bij de gemeente Oisterwijk.
– 
6003. Gemeentebestuur Haaren,  (1957) 1981-1995 (1997)*;

– 
6002. Bouwvergunningen Haaren, 1941-1995*;
Voor de serie bouwvergunningen 1902-1942 zie ook 6006. nrs. 810-815.
– 
6004. Bouw- en woningtoezicht Haaren, 1952-1995;

– 
6008. Burgerlijk Armbestuur Haaren, (1753) 1834-1964*.

DTB en Burgerlijke Stand
– 
6010. Doop-, trouw en begraafboeken |(DTB) , 1610-1811 (1824);
– 
6009. Registers van de Burgerlijke Stand Haaren, 1811-1940*.
De openbare geboorteregisters tot 1920, huwelijksregisters tot 1945 en overlijdensregisters tot 1970 zijn 
digitaal beschikbaar op de website.

Collecties
– 
6011. Beeldcollectie  Haaren.

Bron: regionaal archief Tilburg

BHIC: de volgende bronnen zijn toegevoegd

0

Burgerlijke stand

Geboorten

  • Geertruidenberg, 1811-1902
  • Goirle, 1811-1879
  • Halsteren, 1811-1886
  • Hilvarenbeek, 1811-1912
  • Hooge en Lage Zwaluwe, 1811-1902
  • Huijbergen, 1903-1912
  • Putte, 1903-1912

Overlijdens

  • Tilburg, 1905-1914, 1917-1930, 1943-1954, 1963-1966 en 1968
  • Oosterhout, 1944-1969
  • Udenhout, 1952-1960
  • Waspik, 1811, 1812, 18291912

Doop-, trouw- en begraafboeken

Dopen

  • Boxmeer, 1801-1810
  • Gemonde, 1801-1810
  • Grave, 1719-1749

Trouwen

  • Boxtel en Esch, 1729-1750
  • Helvoirt en Haaren, 1653-1656 en 1660-1733

Begraven

  • Sambeek, 1640-1653 en 1664-1703

Bevolkingsregister

  • Herpen, dienstboderegisters, 1840-1850

Schepenbanken

  • Dinther, 1613-1625
  • Oss, 1749-1754 en 1787-1808
  • Veghel, 1633-1650 en 1673-1710

Raad van State

  • Resoluties, 1794

www.bhic.nl