3 VERLOOP EN GEVOLGEN VAN DE POKKEN (18E EEUW – 20E EEUW)

0
772

De pokken pandemie die zich in onze gebieden voordeed had een meer chronische verloop van de ziekte. Personen die besmet waren met het virus ontwikkelden koorts en ernstige algemene ziekte verschijnselen zoals spier- en gewrichtspijn, vermoeidheid en hoge koorts (ten minste 38,5 graden), misselijkheid en braken. Karakteristiek voor de pokken was dat na 1- 2 weken rode vlekken ontstonden die troebele blaasje werden en zich over het hele lichaam kreeg voor zijn verspreiden. Deze blaasjes liepen tijdens de tweede ziekteweek leeg en verdroogden, waarna korstjes achterbleven die afvielen en blijvende littekens achterlieten, waardoor men een pokdalig gezicht kreeg voor het hele verdere leven. Stalin die in zijn jeugd pokken had gehad moest zich steeds cosmetische laten bijwerken voordat hij publiek optrad. Blindheid was een veel voorkomende complicatie. De ziekte doodde na enkele weken drie van de 10 van zijn slachtoffers, vaak na immens lijden. Veel van degenen die een epidemie overleefden, beschikten daarna over voldoende afweer. Contact met nieuwe volken door oud-lijders aan pokken kon daarna desastreus zijn, zoals het geval was bij de ontdekking van Amerika. Het leidde in beide continenten tot een massale sterfte die een sociale omwenteling als nooit te voren met zich meebracht.

Pokken of variola was een uiterst besmettelijke en levensbedreigende virusziekte die de mensheid millennia heeft geteisterd. In West-Europa heerste in de 18de eeuw een langdurige golf van de variola waardoor 400.00 dodelijke slachtoffers te betreuren waren. Ook Nederland wordt in de 18de eeuw heftig door pokken getroffen waarbij gemiddeld 8 procent van de totale sterfte aan de pokken was toe te schrijven. Tijdens een hevige uitbraak in 1794 stierven ongeveer drieduizend Amsterdammers. Vooral kinderen werden getroffen: één op de tien Amsterdamse kinderen stierf.

De pokkenepidemie werd rond 1800 in Nederland beheersbaar door de vondst van de pakkenvaccinatie. De schotse arts Jenner was de eerste die startte om met koepokken-schraapsel te vaccineren (vaca= koe) om de echte pokken te voorkomen. Daarmee bereikte hij de belangrijkste doorbraak bij de bestrijding van pandemieën in de premoderne geneeskunde. Dit vaccin bleek effectief en bood een levenslange bescherming. De ontwikkeling van de koepokinenting (1798) leek een einde aan de misère te maken. Het voordeel van de pokken was bovendien de lange incubatietijd waardoor men nog tijdig gewaarschuwd werd en vroeg en masse kon vaccineren. Had men al de pokken, dan had vaccinatie geen effect meer.

In Nederland werd de eerste vaccinatie in 1799 uitgevoerd met koepokken-materiaal met een stalen, later gouden lancet voor de enting. De kosten daarvan bedroegen 12 gulden. Het vaccinatie materiaal geschraapt van een koepokkenzweer werd later weer van de pokkenzweer van kinderen op andere kinderen overgebracht voor verdere uitbreiding van de vaccinatie van andere kinderen. Bij de vaccinatie gebruikte men zoals dat heette “stokkinderen die een koepokkenzweer hadden. Vrijwel onmiddellijk na dit succes ziet men in de pers een grote belangstelling voor deze nieuwe methode, waarbij advertenties van artsen verschenen die deze vaccinatie propageerden.

Deze vaccinaties werden verricht voor de destijds gigantische som van 30-40 gulden. Vooral de elite van Amsterdam liet zich direct vaccineren. Initiatieven als het in 1803 opgerichte Amsterdamsch Genootschap ter Bevordering der Koepokinenting voor Minvermogenden maakten het minder­bedeelden mogelijk ook te worden ingeënt. Koning Lodewijk was een fervent voorstander van vaccinatie. In de kranten werd aangekondigd waar arme mensen hun kinderen gratis konden laten vaccineren.

In de jaren daarna verminderde de belangstelling voor vaccinatie, mede vanwege religieuze opvattingen bij orthodoxe protestanten en natuurlijk ook de kosten die door de gemeente moesten worden vergoed. Bovendien was de vaccinatie met humaan vaccinatie materiaal niet zonder risico, overbrenging van syfilis, erysipelas en andere overdraagbare aandoeningen konden door dit humaan vaccinatie materiaal worden overgebracht. Het zwakke punt bij de vaccinatie was de slechte kwaliteit van het humane vaccin zelf. Aanvankelijk gebruikte men het schraapsel van de pokken dat niet altijd voldeed, daarna ging men over op het gebruik van wondvocht verkregen door compressie van de pokpuist. Later werd van het wondvocht van pokkenpuisten bij kalveren een bruikbaar vaccin verkregen. Daartegen bestond nogal wat weerstand omdat dierlijk materiaal bij de mens werd gebruikt iets dat men destijds niet menswaardig beschouwde. Rond 1870 vaccineerde men in Amsterdam de helft van de patiënten met wondvocht uit menselijke pokken en de andere helft met wondvocht van koepokken van kalveren. Later zou vooral om praktische redenen dit dierlijke vaccin het humane verdringen.

De acute infectieziekte pokken heeft tot diep in de negentiende eeuw voor epidemieën gezorgd. Helaas gebeurde dat in het midden van de 19e eeuw nog op beperkte schaal. In 1871 en 1873 echter werd Nederland getroffen door een zware pokkenepidemie, en eiste de pokkenziekte 23.000 levens. Vooral in Tilburg raakten in die tijd ongeveer 800 mensen besmet, en daarvan overleden er 334 patiënten. Het was de tijd van de Frans-Duitse oorlog die door troepenverplaatsingen de epidemie verspreidden waarbij vooral de zuidelijke provincies te leiden hadden, vooral in de omgeving van Tilburg.

Door de ervaringen met de cholera-epidemie van vijf jaar eerder was de gemeente beter voorbereid. Het beddengoed, en voorwerpen die met een patiënt in aanraking waren geweest werden systematisch vernietigd of gereinigd. Al snel bleek de ziekenbarak die men in allerijl had opgezet te klein, en hoewel ook het gasthuis patiënten opnam, moesten de meeste getroffenen toch thuis verzorgd worden, wat de kans op besmettingen vergrootte. Overal in Tilburg zag men dan ook huizen waarop bordjes waren bevestigd om op het besmettingsgevaar te wijzen. Het was niet uitzonderlijk als in één huis vier tot zeven personen met de ziekte besmet waren. Een rekensom leert dat in die jaren 1 op de 72 Tilburgers overleed aan de pokken.

Deze massale sterfte bracht Den Haag uiteindelijk op andere gedachten. Het gevolg van deze epidemie is geweest dat de wetgeving ter voorkoming en bestrijding van het virus strenger werd. Het pokkenbriefje moest opnieuw worden ingevoerd en wel zo snel mogelijk. Toenmalig premier Johan Rudolph Thorbecke lanceerde in 1872 de belangrijke ‘Wet tegen besmettelijke ziekten’. Deze wetsherziening schreef opnieuw voor dat kinderen alleen welkom waren in het openbaar en bijzonder onderwijs als de ouders het pokkenbriefje konden tonen. Het aantal vaccinaties bij kinderen steeg daarna explosief. Kortom deze verscherpte maatregelen waren uitstekend voor de volksgezondheid. Toen het kabinet-Pierson aan het begin van de twintigste eeuw de leerplicht invoerde, steeg de vaccinatiegraad tot voorheen ongekende hoogten. Daarmee verdween in snel tempo de kans om een pokken-infectie te krijgen. Toch zouden de pokken nog jarenlang bij tijd en wijlen slachtoffers eisen. In 1951 werd Tilburg voor het laatst opgeschrikt door de dreiging van een pokkenepidemie die het Tilburgse leven totaal ontwrichtte. Ruim honderdduizend mensen werden ge(re)vaccineert, maar desondanks overleden twee personen aan de ziekte. Uit angst voor besmettingsgevaar stopten er een maand lang geen treinen in Tilburg, werden er nauwelijks producten afgenomen uit de lokale industrie en gingen velen in quarantaine. Waarschijnlijk was het virus via een uit Antwerpen aangevoerde vogel Tilburg binnengekomen en had het zich daarna snel over de stad verspreid. Verwonderlijk is deze Antwerpse route niet want ook in andere havensteden waren toen nog bij herhaling kleine pokkenuitbraken.

Door de effectieve aanpak lieten de pokken hier in Nederland geen diepe sporen na. Dit was echter heel anders in zowel Zuid als Noord Amerika. Kort nadat Columbus de Cariben bereikte, verspreidden Europese ziektekiemen zich in een razend tempo over Noord- en Zuid-Amerika. Het kostte miljoenen oorspronkelijke bewoners het leven. De Europese kolonisatoren van het nieuwe continent hadden naast vuurwapens een onzichtbaar, maar veel dodelijker wapen: de pokken. Zij hadden geen weerstand tegen onze ‘onschuldige’ ziektes. Zo waren de Europeanen generaties lang blootgesteld aan de pokken en hadden groepsimmuniteit ontwikkeld. Dat gold niet voor de inheemse bevolking van Amerika, waar de ziekte genadeloos toesloeg vanwege het contact met de conquistadores.

De Pokken werden in 1509 op het Caribische eiland Hispaniola geïntroduceerd en in 1520 op het vasteland, toen Spaanse kolonisten uit Hispaniola in Mexico aankwamen en per ongeluk pokken met zich meedroegen. Omdat de inheemse Indiaanse bevolking geen immuniteit voor deze nieuwe ziekte, werden deze volkeren door pokken gedecimeerd. Zo veroverde de Spanjaarden in 1533 met een piepklein legertje het Incarijk. Dergelijke ontwrichting en bevolkingsverlies waren een belangrijke factor in de verovering van de Azteken en de Inca’s door de Spanjaarden. Ongeveer een eeuw na de eerste reis van Columbus noteerde de Spaanse geschiedschrijver José de Acosta dat zo’n 97 procent van de inwoners van de Caribische kustgebieden was gestorven. Naar schatting 95 procent van de inheemse bevolking van Amerika stierf aan de pokken in de zestiende eeuw.

Evenzo ging de Engelse bezetting aan de oostkust van Noord-Amerika in 1633 in gepaard met verwoestende uitbraken van pokken onder inheemse Amerikaanse bevolkingsgroepen. Het sterftecijfer tijdens uitbraken in inheemse Amerikaanse populaties bedroeg vaak 80-90%. De inheemse bevolking vocht niet alleen tegen roofzuchtige, gewelddadige Europese kolonisten, maar ook tegen een onzichtbare vijand. De pokken epidemie onder alle inheemse gemeenschappen in het noordoosten leidde tot een massale sterfte en vergemakkelijkte de invoer van de Engelse regelingen bij de kolonisatie. Ook nadien bleven de navolgende epidemieën van de pokken de inheemse bevolking teisteren. Niet minder dan 60 tot 90% van de Incabevolking overleed aan de pokken en hele gebieden raakten ontvolkt. Ook door andere ziekten en secundaire oorzaken. Een groot deel van de mensen die de pokken hadden overleefd, stierven later door de hongersnoden als gevolg van de epidemie. Ook verspreidde het virus zich verder over Noord-Amerika. Het stedelijk netwerk rond de Mississippi werd door de ziekte vernietigd voordat er ook maar een enkele Europeaan het gebied had betreden: zoveel mensen overleden dat de resterende inwoners de steden verlieten en een nomadische levensstijl aannamen. Hierdoor konden de Europeanen zich ondanks hun kleinere aantallen goed handhaven, maar moesten ze wel slaven uit Afrika invoeren om op hun plantages te werken. Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de huidige Amerikaanse bevolking voor het grootste deel ofwel van Europese, ofwel van Afrikaanse oorsprong was. De huidige Afro-Amerikaanse problemen vinden hun oorsprong dus in de massale pokkensterfte van de oorspronkelijke bevolking en de trans-Atlantische aanvoer van slaven uit Afrika om hun plaats bij de plantages in te nemen.