Home Blog Pagina 130

Website stadsarchief Delft vernieuwd

0

De belangrijkste wijzigingen zijn:
De koppelingen van de notariële akten met de index zal pas komende maand worden gerealiseerd, tot deze tijd kunt op de link archief- en inv nr. klikken en in het register de juiste akte opzoeken.

In het zoekmenu zijn kleine aanpassingen:

• In de resultatenlijst heeft u twee opties voor de gegevens bij een persoon of akte: als u op de naam van de persoon klikt, krijgt u een uitklapmenu met de mogelijkheid om door te klikken naar de akte of het register.

• Als u op detail klikt, opent net als voorheen een nieuwe pagina met alle gegevens van de persoon of akte.
Bij de scan van een register kunt u nu ook snel naar een bepaalde pagina.

zie verder.

Ancestry biedt nu GRATIS toegang

Ancestry biedt nu gratis toergang tot miljoenen historische archieven en afbeeldingen van de Amerikaanse National Archives and Records Administration.

Het volgende is een uittreksel uit een artikel van Ancestry-CEO Margo Georgiadis waarin de acties van het bedrijf worden beschreven om onze gemeenschap te ondersteunen in deze onzekere tijd tijdens de CoronaVirus-pandemie.
Het artikel is gepubliceerd in de Ancestry Blog op https://blogs.ancestry.com/ancestry/

Ancestry heeft samengewerkt met de Amerikaanse National Archives and Records Administration om tijdelijk gratis toegang te bieden tot miljoenen historische documenten en afbeeldingen van de federale overheid. En we zullen doorgaan met het aanbieden van gratis online tutorials en videocursussen om mensen te helpen aan de slag te gaan met het bouwen van een stamboom.

Brabants archief: In februari 2020 zijn de volgende bronnen toegevoegd

0

Burgerlijke stand

In het Brabants archief zijn in februari 2020 een groot aantal bronnen toegevoegd.
Per rubriek staan de plaatsen en perioden vermeld van de toevoegingen. Tot slot is er een hyperlink naar een bestand waarin de hyperlinks staan naar de bronnen.




• Overlijdens
Mierlo, 1944 en 1945

Doop-, trouw- en begraafboeken

• Dopen
Oijen, 1757-1811
Sint-Oedenrode, 1765-1809
Uden, 1747-1756
Trouwen
Helvoirt, 1597-1626
Sint-Michielsgestel, 1719-1773
Sint-Oedenrode, 1782-1809
Veghel en Erp, 1659-1698
Wanroij, 1804-1812
• Begraven
Oss, 1731-1787

Schepenbanken

Dinther, 1549-1701 en 1770-1773
Gassel, 1666-1684
Heeswijk, 1775-1782
Maashees, 1789-1810
Maasland (de vijf Maasdorpen), 1716-1740
Nistelrode, 1769-1781

• Notarissen

Oss, 1815, 1816, 1836 en 1837

• Rechtbanken

Strafvonnissen van de arrondissementsrechtbank in Breda, 1901-1904 (17 registers)

Raad van State

Resoluties, 1791

Gescande archiefstukken

Via scannen-op-verzoek is een groot aantal archiefstukken gescand en online gepubliceerd. Bekijk het complete overzicht (Excel-bestand) 

Stichtse Heraut, jaargang 32, 2020-2

0

Inhoudsopgave Stichtse Heraut, jaargang 32, nummer 2, april 2020

Van de redactie; Van de voorzitter; Afdelingsnieuws; Agenda AV 1 april 2020; Notulen ALV 13 november 2019; Jaarverslag 2019; Nieuwe leden; Nieuwe leden stellen zich voor; Achtste Utrechtse parentelen; Tips en weetjes; Famillement; Diversen; Verdronken door Hans Noppen; Nogmaals Zalen uit Zegveld door Gerrit Verwoerd; Oorlogsherinneringen van Ans Eggink door Yvonne Jansen-Linse; Niet geïndexeerd doopboek door Marijke Lambermont; Stichtse Heraut digitaal ontvangen.

ACCIDENTELE VERDRINKINGSDODEN
Door ir.ing. Hans P. Noppen
Iedereen zal bij het uitzoeken van zijn of haar familie wel eens iemand zijn tegengekomen die een niet natuurlijke dood is gestorven. De DTB- of BS-akte van overlijden en/of begraven geeft echter de oorzaak van overlijden vaak niet aan. Ook valt dikwijls niet te achterhalen wanneer, of waar, de persoon precies is overleden. De onderzoeker volstaat dan met het noteren van de in de akte vermelde plaats en datum. Maar soms kunnen ‘flankerende’ bronnen (veel) meer details geven.*
Dit artikel gaat over verdrinkingsdoden in mijn familie binnen de provincie Utrecht die ‘per ongeluk’ om het leven kwamen: de zogenaamde ‘accidentele Verdrinkingsdoden.

NOGMAALS ZALEN UIT ZEGVELD
door Gerrit Verwoerd
In 2015 heeft één van de schrijvers van het artikel over het geslacht Zaal opmerkingen gemaakt over een bijdrage uit 1963 van de heer Z. van Doorn over het geslacht Zaal. Zie hier voor de Stichtse Heraut, jaargang 27, nr. 4 november 2015, op pag. 97-98.
Op ‘internet’ wordt het artikel van de heer Z. van Doorn – veelal als grondslag – gebruikt voor de afstamming van een aantal Zalen. Helaas is de afstamming (deels) onjuist. Met ons aanvullend artikel pretenderen wij niet een volledig overzicht te geven omdat dit – naar onze mening – te ver zou voeren.

OORLOGSHERINNERINGEN VAN ANS EGGINK 
En de pop werd ingeruild door Yvonne Jansen- Linse. Ans Eggink- van Klaveren was 10 jaar toen de Tweede Wereldoorlog eindigde. Zij komt uit een gezin met 4 dochters, zij was de tweede. Aan de oorlog heeft ze enkele speciale herinneringen! Zo weet ze nog dat haar 5 jaar oudere zus Stien met hun vader mee ging op de fiets op voedseltochten, soms ver weg, naar de Achterhoek. Op 1 van die tochten is het rieten poppenwagentje van Ans, met haar pop Pummeltje meegenomen. En ingeruild voor voedsel. Welke indruk dat op haar gemaakt heeft weet ze niet meer! Maar Pummeltje zou dus niet meer thuiskomen.

EEN NIET-GEÏNDEXEERD DOOPBOEK GEVONDEN IN UTRECHT
Door Marijke Lambermont
Naar aanleiding van een vraag aan het Stamboomforum werd ik geattendeerd op het mij onbekende “Doop en Trouw Boek uit de Roomsch Catholyke gemeente genaamdt de Walsteeg, Binnen Utrecht”, 1669-1703. Dit boek is wel gescand maar niet geïndexeerd en staat op de website van Het Utrechts Archief. Dus er zit niets anders op dan het boek door te bladeren. Ik vond daarin de dopen van drie personen, waar ik lang naar had gezocht en maar niet kon vinden. Zo kon ik drie takken van de kwartierstaat die ik momenteel onderzoek en waarmee ik was vastgelopen, uitbreiden met 1 of 2 generaties.
Dit doopboek is de voorloper van het RK doopboek Statie Walsteeg, later Mariaplaats, 1703-1732 (toegang 711, inv.nr. 69), dat wel geïndexeerd en via de website doorzoekbaar is.

Brabants archief ontvangt register met ruim 600 veroordeelde oorlogsmisdadigers

0

“De behandeling van NSB-ers na de oorlog is een grijze bladzijde bij de bevrijding. Een ‘historisch waardevol’ register met gegevens over ruim 600 veroordeelde oorlogsmisdadigers die na de oorlog in de koepelgevangenis van Breda zaten, werd overhandigd aan het Brabants Historisch Informatie Centrum. Het lag op een zolder te vergaan.

Het ziet er uit als een groot, saai, wat aangevreten ouderwets schrift. Binnenin staan lange, handgeschreven lijsten met gegevens van ruim 600 Nederlandse en Duitse oorlogsmisdadigers die tussen 18 april 1947 en 16 augustus 1957 in de Bredase koepelgevangenis terechtkwamen.”

Deze oorlogsmisdadigers waren betrokken bij het opsporen van Joodse onderduikers, vervoer naar concentratiekampen, opsporen van verzetslieden en maakten zich schuldig aan lichamelijk en psychisch mishandelen en martelen.
Dit register bevat de namen, beroep, leeftijd en activiteit waaraan ze zich schuldig gemaakt hebben. Er staan honderden Nederlandse en Duitse oorlogsmisdadigers vermeld in het register.

De Spaanse Griep

0

In deze tijd van het coronavirus wordt vaak ook gekeken naar eerdere pandemieën. Hier een bericht over de Spaanse Griep.

In veel landen wordt de Eerste Wereldoorlog “de Grote Oorlog” genoemd vanwege de geweldige slachtingen bij massale veldslagen waarbij soms meer dan 100.000 mannen op een enkele dag sneuvelden. Daarbij werd in deze oorlog voor het eerst gifgassen ingezet. De troepen gelegerd in loopgaven ervoeren voortdurend zware artillerie bombardementen die hen demoraliseerden. Mijn vader vertelde mij vaker, dat zij vaak werden opgeschrikt door de hevige geluidsgolven veroorzaakt door de Duitse artillerie die in Zuid-Limburg hoorbaar waren. Zelfs in Twente, zo vertelde mijn schoonvader, hoorde je bij bepaalde windrichtingen nog de beschietingen aan het Belgische front.

Door de erbarmelijke hygiënische omstandigheden en ook de voortdurende angst en psychische nood vergde deze oorlog naast veel slachtoffers van het directe oorlogsgeweld haast evenveel verliezen door infectieziekten en psychische aandoeningen. Na een jaar verblijf in de loopgraven was je dood, ziek of gek, zo werd vaak gesteld. De verliezen aan mannen aan beide zijden van de frontlinie waren gigantisch. In totaal sneuvelden 9.000.000 militairen met daarnaast nog enkele miljoenen vermisten. Verder waren er 21 miljoen gewonde militairen te betreuren. Globaal kwam 1 op de 5 militairen niet meer van het front thuis en een kwart van alle militairen toonde ernstige lichamelijke en geestelijke sporen van de oorlog. Ook waren er ca 5 miljoen burgerslachtoffers.

De oorlog begon in het westen met de inval van Duitse troepen in Luxemburg en de oorlogsverklaring aan Rusland (de bondgenoot van Servië) op 1 augustus 1914, Maar feitelijk begon de oorlog enkele dagen eerder met de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië op 28 juli 1914 wegens de moord op de Kroonprins. Dat veroorzaakte een sneeuwbaleffect bij de krijgsplanning. Op 11 november 1918 eindigde deze oorlog met een wapenstilstand. Dat is nu al meer dan 100 jaar geleden. In Groot-Brittannië is het dragen van een klaproos (die veel op de slagvelden voor kwam), het symbool van de herdenking van de oorlogsellende geworden.

De Grote Oorlog heeft nog steeds een prominente plaats in de media en in tal van publicaties. In het staatkundige denken werkt deze Eerste Wereldoorlog immers nog steeds door. WO-I heeft immers het gezicht van Europa drastisch veranderd. Nadien ontstonden bovendien grote politieke revoluties. Maar ook op zedelijk gebied veranderde er veel, zoals het duidelijkste tot uiting komt in de veel lossere damesmode en de vrolijkere opvattingen. In de kunst voltrok zich eveneens een grote omwenteling, zoals de lancering van nieuwe kunstvormen die in het tijdschrift de Stijl (opgezet in 1917) werden gepropageerd.

De directe gevolgen van de oorlog in Nederland
Hoewel Nederland door veel geluk buiten de oorlog was gebleven, had deze oorlog door de massale vierjarige mobilisatie diepgaande invloed op het sociale leven. Bovendien waren er doden te betreuren, doordat veel koopvaardijpersoneel omkwam als gevolg van de duikbotenoorlog. Daarbij werden ook onze neutrale koopvaardijschepen getorpedeerd. De visserij lag plat doordat voor de Nederlandse kust een “tapijt” van Engelse mijnen was gelegd, dat aanvankelijk veel vissers het leven kostte. Verder waren er doden vanwege “vergissingsbombardementen” door Engelse vliegtuigen o.a. van Zierikzee.

Besmettingsziekten, die geen grenzen kenden, vergden tijdens de oorlog veel extra levens, vooral onder de militairen. De gemobiliseerde krijgsmacht was immers door de slechte legering van de troepen en de zeer povere hygiëne ook buiten het front extra kwetsbaar geworden voor infectieziekten. Ik noem bij naam de “Spaanse griep” die vanaf medio 1918 Nederland teisterde. Zij werd ook wel de windvlaag van de dood genoemd. Zij deed zich in Nederland het eerst voor in de garnizoensplaatsen met veel militairen. Uiteindelijk trof deze pandemie ook de burgerbevolking. Uit bepaalde bevolkingsgroepen, families en gezinnen werden door de dood grote gaten geslagen, weeshuizen raakten vol.

De “Spaanse Griep” de belangrijkste doodoorzaak bij de militairen
Hoewel Nederland door veel geluk buiten de oorlog was gebleven, had deze oorlog door de massale vierjarige mobilisatie diepgaande invloed op het risico voor epidemieën van allerlei soort vooral onder de slecht gehuisveste militairen. De gemobiliseerde krijgsmacht was door de slechte legering van de troepen en de zeer povere hygiëne extra kwetsbaar voor infectieziekten. Dit leidde tot een nationale catastrofe door de uitbraak van de “Spaanse griep” die vanaf medio 1918 ook heel Nederland teisterde. Zij deed zich het eerst voor in de garnizoensplaatsen. De griep werd de belangrijkste doodsoorzaak bij de gemobiliseerde militairen.

De Spaanse griep
De naam Spaanse griep eigenlijk onjuist.
Tijdens de oorlog waren gegevens over zieke soldaten natuurlijk top geheim en berichten hierover vond je dan ook amper in de kranten. Spanje was echter neutraal en niet bij de oorlog betrokken, vandaar dat in Spaanse kranten al vrij vroeg over de griep werd geschreven en tevens het ongunstige beloop werd gesignaleerd. Alphonso de koning van Spanje kreeg ook de griep en dat werd uitvoerig bericht. Op grond van deze misvatting kreeg de griepgolf in Europa de naam Spaanse griep.

Gewoonlijk onderscheidt men in deze griepgolf 3 fasen. De eerste fase voorjaar 1918 verliep gematigd en zoals gebruikelijk. Vanaf mei veranderde de epidemie in een zeer kwaadaardige aandoening. Dit hing vermoedelijk samen met de komst van de eerste VS militairen die in deze periode naar Europa waren verscheept en die vermoedelijk eerder al besmet waren met dit kwaadaardige griepvirus. Waarschijnlijk is dit een ander griepvirus geweest. Deze tweede vorm trof vooral jongere personen die soms binnen enkele dagen aan de ziekte overleden. Vaak ging dit gepaard met opgeven van bloed. Het is  nog steeds de vraag of fase 1 en 2 wel het zelfde virus betrof. Bij het begin van de wintermaanden in 1918 veranderde het verloop van de ziekte. Bij deze derde vorm was het verloop wat langduriger en ook het aantal sterfgevallen van oudere mensen in de derde griepgolf nam toe. Bij deze gevallen was er waarschijnlijk een bacteriële neveninfectie die het ziekte beloop compliceerde.

Spaanse griep waarschijnlijk afkomstig uit de VS
In 1917 besloot de VS zich bij de geallieerden bij de strijd tegen Duitsland aan te sluiten. Op korte tijd wist men een grote legermacht op het been te brengen, die her en der in kampen werden gelegerd. Dit is een ideale omstandigheid waaronder epidemieën zich snel kunnen verspreiden. In de Verenigde Staten werd de ziekte voor het eerst in camp Funston in Haskell County, Kansas, in januari 1918 vastgesteld. De legerarts meldde dit en waarschuwde toen al voor de gevolgen. Van Funston sloeg de griep over naar andere kampen. Het is mogelijk dat Chinese contractarbeiders in het Kamp Funston bij de infectie betrokken waren. In 1918 was er immers een massale migratie van Chinezen naar de VS. China is vaak de oorsprong van de influenza.

Ziekenbarak fort Riley
Op 4 maart 1918 meldde bedrijfskok Albert Gitchell zich ziek in Fort Riley, een Amerikaanse militaire faciliteit die in die tijd Amerikaanse troepen opleidde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij is het eerste geregistreerde slachtoffer met de griep in dit kamp. Binnen enkele dagen hadden 522 mannen in het kamp Riley zich ziek gemeld. Militairen van dit kamp werden met de Amerikaanse troepen schepen naar het Westfront overgebracht voor deelname aan de strijd tegen Duitsland. Vooral onder deze verscheepte Amerikaanse soldaten was de sterfte van militairen door de griep enorm. In augustus 1918 had de helft van de Amerikaanse soldaten in Europa de ziekte: 43.000 man overleefden het niet. Het aantal VS-doden door deze infectie was bijna even groot als het aantal gesneuvelden tijdens gevechten.

Met de komst van deze Amerikaanse militairen brak ook in West-Europa een griepepidemie van ongekende omvang uit. In korte tijd kregen aan beide zijde van de frontlinie enkele honderdduizenden militairen de griep. Uiteraard had deze griep, die mei 1918 aan Westfront uitbrak, grote invloed op de krijgshandelingen. Tijdens de laatste veldslag waren aan Duitse zijde ca. 20% van de militairen door griep geveld. Dit offensief verzandde daardoor en bevorderde de eindzege van de geallieerden. Deze samenhang van griep en wapenstilstand is meer dan opmerkelijk en wordt nauwelijks vermeld.

Spaanse Griep in Nederland
Ook in Nederland manifesteerde de griep zich als eerste in garnizoensplaatsen rond mei 1918. In het Nederlandse tijdschrift voor Geneeskunde zijn hieraan diverse artikelen gewijd. In de landelijke pers was het onderwerp Spaanse griep haast taboe om onrust te voorkomen. De geneeskunde stond vrijwel machteloos tegen deze griepgolf. Allerlei therapieën werden beproefd, tevergeefs. Militairen verkeerden in een extra kwetsbare positie, omdat zij door de slechte legering elkaar hoestend de luchtweginfecties doorgaven. De Spaanse griep was daarom de grootste killer ook van onze gemobiliseerde militairen in de Eerste Wereldoorlog. De landelijke griep golf verspreidde zich na de zomermaanden van 1918 explosief en piekte rond de wapenstilstandsbesprekingen, november-december 1918. De eerste griepgevallen werden in juni gesignaleerd in Overijsel onder militairen in Zwolle. Daarna verspreidde de griep zich snel in deze provincie. Het ziekenhuis in Oldenzaal was in najaar 1918 nauwelijks geopend of de Spaanse griep brak uit in Europa. Het nieuwe ziekenhuis lag meteen vol grieppatiënten, waarvan er velen stierven, vooral in de maanden september en oktober 1918. Onder de groep slachtoffers waren ook de Zusters Franciscanessen, die de zieken verpleegden.

Op de door honger verzwakte bevolking had deze Spaanse griep ook in Nederland een catastrofale uitwerking. De griep begon per acuut met koude rillingen, het gevoel doodziek te zijn, heftige voorhoofdspijn en nachtmerries. Er ontstonden snel ernstige longcomplicaties met bloed opgeven. De sterfte was hoog, vooral op jonge leeftijd. Patiënten konden binnen een paar dagen of zelfs uren overlijden. Ongeveer 10-15% van de jongere zieken stierven door ademnood na enkele dagen. Na een week werd de griep minder maar bij een groot aantal herstellende grieppatiënten trad daarna nog een tweede koortsgolf op. Deze berustte op een secundaire bacteriële infectie van de luchtwegen in de door de griep aangetaste luchtwegen. Naar schatting stierven 1 op de 5 grieplijders alsnog daardoor. De virale infectie was al erg genoeg maar zij trof bovendien een hongerende bevolking in ongunstige omstandigheden (ondervoeding, overvolle medische kampen en ziekenhuizen, slechte hygiëne). Dit bevorderde deze bacteriële superinfectie die nog de meeste van de slachtoffers doodde, meestal na een ietwat langduriger sterfbed. Deze griep zag je meer bij oudere patiënten.

Onderstaande cijfers doen de verdeling der sterfte aan griep alleen en aan alle bovengenoemde oorzaken over de verschillende provinciën zien. De Staatscourant van 19 december 1918 bevat een overzicht van de sterfte aan influenza, acute bronchitis, bronchopneumonie, croupeuze pneumonie en aandoeningen der pleuraholte in de in hoofde dezes genoemde maanden, waaraan reeds thans de cijfers voor November 1918 kunnen worden toegevoegd. Aan influenza, waaraan in de jaren 1913—1917 gemiddeld niet meer dan 0,08 per 1 000 inwoners stierven, overleden in oktober ongeveer 5½ Per 1 000, dat is 67 maal de normale sterfte, terwijl het cijfer voor november niet minder dan 19 per 1 000 bedroeg, dus 237 maal de normale sterfte. Aan de andere 4 genoemde oorzaken, die meest met griep gepaard gaan en waarvan de normale sterfte 1½ per 1 000 bedraagt, stierven in oktober ruim 4 per 1 000 en in november ruim 11 per 1 000 of resp. bijna 3 en 7 maal de normale sterfte.

De sterftecijfers, onderscheiden naar den leeftijd, wijken enigszins af van de gewone verhoudingscijfers te dien opzichte, hetgeen in verband moet worden gebracht met het feit, dat de z.g. Spaanse griep, die in die maanden heeft geheerst, het meest wordt geconstateerd bij personen van middelbaren leeftijd (20—40 jaar).

Naar schatting stierven door de griep in Nederland rechtstreeks 30.000 inwoners. Daarnaast kregen nog eens 30.000 ernstige longschade, die vaak tot een vroegtijdige dood leidde In bijna iedere familie waren een of meer griepdoden te betreuren. Men schat dat mondiaal gezien de Griepgolf 50 – 100 miljoen mensen het leven kostte. Dat is meer dan enig andere epidemie in vroeger tijden. De Spaanse griep kan als de medische Holocaust bij uitstek worden genoemd. Hoeveel militairen aan de griep stierven in onduidelijk omdat deze cijfers staatsgeheim werden geacht i.v.m. met ons defensief-vermogen. Het moeten er veel zijn geweest, omdat in sommige garnizoensplaatsen, kazernes als tijdelijke ziekenbarakken werden ingericht.

Preventie was de enige mogelijk om de griepepidemie wat in te dammen. In allerhaast werden scholen gesloten en openbare bijeenkomsten en manifestaties afgelast. Het spugen op de grond was in die tijd nog gebruikelijk en werd ontmoedigd. Ik roep in herinnering de vele bordjes met de tekst: “Verboden te spuwen” (o.a. in wachtkamers, wagons, openbare gelegenheden e.d.) die alom verschenen. Ook kwamen mondkapjes in zwang om de gevolgen van het aanhoesten te mitigeren.

Mondkapjes worden populair
Kapitein-apotheker van Essen geeft advies over preventie: ” ’t Verdient aanbeveling om den mond zoveel mogelijk gesloten te houden en te ademen door den neus. Indien men met iemand spreekt, laat men dan op eenigen afstand van elkaar staan. Het beste is zo min mogelijk handen te geven. ‘Wascht verder dikwijls uwe handen, het liefste met zeep, doch bij dezen zeepnood met zand, vette klei of pijpaarde in den vorm van kunstzeep. […] Wandel liever in de frissche buitenlucht, dan plaats te nemen in een volle tram. Indien niet noodzakelijk, vermijdt dan verzamelplaatsen van menschen. Verder is roken goed, omdat de mond dan dichtgehouden wordt. Een suikerbal, hopje of pepermunt kan daarom ook goede diensten bewijzen. Nu en dan gorgelen met mondwater of chloraskaliumoplossing is aan te bevelen.” Veel jonge mannen raakten door dit advies aan de sigaret.

Griep treft vooral jongeren
Merkwaardig genoeg had deze griep de voorkeur voor jonge mensen tussen de 15 en 35 jaar. Een verklaring voor deze voorkeur werd onlangs pas gegeven. Het snel progressief ademhaling falen was mogelijk het gevolg van een overreactie van het immuunsysteem. De te sterke immuunreactie van jonge volwassenen op de griep infectie had niet alleen een werking tegen het virus zelf maar vermoedelijk schaadde de immuunreactie ook de cellen van de luchtwegen waardoor longoedeem optrad die snel daarna door zuurstofnood tot de dood voerde. Het zwakkere immuunsystemen van ouderen had als gunstig gevolg dat minder sterfgevallen onder deze senioren optraden.

Cholera, de grote sterfte in de 19e eeuw, ook voor genealogen relevant

0

In het dagboek van Pastoor Swennen uit Grevenbicht vindt men de opmerking: “Joes Jacobus was op het schip van Petrus Renerus Kitsen in het Heijgat te Elsloo overvallen hier van cholera, men ligt op te Obbicht in het huis van Joes Daemen alwaar hij door den heer pastoor van Obbicht bediend word met den HH sacramenten; voor den avond was hij overleden (3 augustus 1855)”. In dezelfde periode waren er nog 2 andere personen, betrokken bij de scheepvaart, die plotseling aan de cholera overleden. In Limburg concentreerde cholera zich vooral langs de Maas waar een actieve scheepvaart bestond die tot in Holland reikte. De rest van het dorp bleef vrij van deze infectieziekte. De meeste boeren hadden een eigen pomp of put voor het drinkwater zodat er zich amper besmettingen door het dorp konden verbreiden. Ook in de periode rond 1866 stierven nog enkele dorpelingen. Dat de schrik voor de cholera nog tot het einde van de 19de eeuw bij de plattelandsbevolking voortleefde, hoorde ik van mijn vader (geboren 1887). Uit de familieverhalen, die mijn vader mij persoonlijk vertelde hoorde ik als kind nog de angstbeleving van onze familie voor de choleragolven. Een en ander werd nog in 1949 actueel toen mijn vader betrokken raakte bij de vondst van een massagraf, dat men associeerde met de cholera epidemie driekwart eeuw daarvoor..

Cholera een levensbedreigende ziekte
De oude naam voor cholera was braakloop: de zieke braakte gal en had daarnaast nog een vreselijke diarree. Vanwege dit galbraken kreeg de ziekte de naam cholera, een woord dat is afgeleid van “chole” dat gal betekent. Ons woord gal is trouwens van dit woord chole afgeleid. De ziekte zou in het Nederlandse spraakgebruik blijven voortbestaan als een typische Amsterdamse verwensing: krijg de klere (verbastering van cholera). Wereldwijd gezien is de laatste 100 jaar deze ziekte in West-Europa amper meer voorgekomen. Incidenteel waren er wel nog kleine uitbraken met beperkte omvang vaak in groepjes mensen die nauw met elkaar samenleefden (kazernes). De laatste grote epidemie in West-Europa was die in 1892 in Hamburg die veel opschudding gaf. Bij deze epidemie raakten ca 17.000 mensen besmet waarvan de helft stierf. Geen wonder dat de oude vrees weer wakker werd. In Rusland, maar ook in landen als die van de Balkan en Italië bleef de cholera tot aan de eerste wereldoorlog nog voorkomen en veel slachtoffers eisen.

In de tropen zag ik regelmatig de cholera nog volop. Ook in het Middel-Oosten ben ik nog bij een cholera epidemie betrokken geweest. Momenteel is India nog steeds een land waar cholera bij terugkerende golven herhaaldelijk voorkomt. In Zuid-Amerikaanse landen zoals Peru, Columbia en Ecuador ziet men ook nog herhaalde cholera-golven. Dat men tegenwoordig minder van deze ziekte hoort komt door de betere behandelingsmogelijkheden, waardoor de sterfte zeer is afgenomen. Maar bij onrust en ellende zoals onlangs in Haïti na de aardbeving waren er nog vele cholera gevallen.

Cholera de blauwe dood
Wanneer men de cholera bacterie via vuil drinkwater binnen krijgt en deze bacil de zure maaginhoud weet te passeren, komt de bacil vervolgens in de dunne darm terecht. Men heeft dan de kans na enkele dagen overvallen te worden door een hevige darmontsteking. Daarbij krijgt men hevige braakbuien waarbij men gallig braaksel spuugt. Spoedig daarna wordt dit gevolgd door een zodanig hevige waterige diarree dat men door vochtverlies binnen enkele uren komt te overlijden. Onze arme Joes Jacob hier boven genoemd is een goed voorbeeld van dit acute beloop. Vanwege de uitdroging en de shocktoestand door het vochtverlies als gevolg van de waterige diarree krijgt de dode een wit blauw gelaat en blauwe ledematen. Vandaar dat men wel van de blauwe dood sprak.

Mensen met een slechte algemene weerstand en/of voedingstoestand, in het bijzonder ouderen en vooral kleine kinderen waren destijds slecht tegen de cholera opgewassen. Zij stierven dan ook massaal.

1817 het eerste rampjaar
De cholera deed zich in Nederland pas voor in 1832 voor. In andere werelddelen had de cholera reeds eerder zeer veel slachtoffers geëist. Waar kwam deze ziekte vandaan? Het beneden Ganges gebied in India bleek de de bakermat van deze wereldwijde epidemie te zijn. Rond 1817 ontstond daar een zeer virulente cholera stam door mutaties, die zich in het beneden Ganges gebied verspreidde. Vooral tijdens de moesson en de heftige stortbuien, ontstonden in het beneden Ganges gebied ernstige epidemieën die onder meer de grote steden zoals Calcutta troffen. Waarschijnlijk was door de snelle urbanisatie dit stedelijke gebied zonder goede hygiënische voorzieningen. De situatie was door de massale ophoping van stedelingen uiterst gunstig voor het ontstaan van deze virulente stam en de massieve verspreiding daarvan. Voeg daarbij dat de Ganges ook een bedevaart-rivier was, waar men zich ritueel onderdompelt. Dientengevolge was er een snelle verspreiding van de ziekte over het Indiase subcontinent door thuiskomende pelgrims. De bedevaartgangers naar Mekka deden de ziekte nog verder verspreiden waardoor het hele Midden Oosten werd bezocht. In een stad als Caïro stierf ongeveer een kwart van de bevolking. In korte tijd breidde deze infectie zich ook uit over het vroegere Nederlandse Indië met een Moslim-populatie. Heel wat landgenoten die daar werkzaam waren stierven door de cholera. De eerste rouwadvertenties ziet men reeds in 1819 in de Nederlandse kranten. Zij berichten over de dood van Nederlandse ambtenaren in Oost-Indië door de cholera.

Hoe verspreidde de ziekte zich naar Nederland
Doordat na de Franse Napoleontische bezetting de wereldhandel langzamerhand weer op gang kwam werd vanuit de Voor-Indische gebieden de cholera per scheepvaart naar Europa versleept. Via troepenverplaatsingen in Rusland verspreidde de ziekte zich vanuit het Midden Oosten naar “ons” Oost-Europa en vandaar uit naar de Scandinavische landen. Vooral in Kopenhagen brak al vroeg een cholera-epidemie uit met veel sterfte, ten gevolge van de verspreiding van deze ziekte door Russische zeelieden. Ook in Groot Britanie zag men de cholera via de scheepvaart het land penetreren . Dit vanwege de rechtstreekse contracten met het Verre Oosten. Hoewel sommige medici tegen de verspreiding van de ziekte door deze Indiase scheepvaart al vroeg waarschuwden, was het de liberale vrijhandelslobby die deze waarschuwingen belachelijk maakten. De scheepvaart met het Verre Oosten mocht immers vanwege economische motieven niet belemmerd worden.

Globaal gezien was de cholera een besmettelijke ziekte die in eerste instantie de grotere havensteden trof en daar tot grote sterfte vooral onder de arme bevolkingslagen leidde. De erbarmelijke mensonterende woonomstandigheden van het stedelijke proletariaat, de ondervoeding en het ontbreken van schoon drinkwateraanvoer waren belangrijke bevorderende factoren, zodat deze ziekte zich als een armelui ziekte voordeed. Het was reeds vroeg opgevallen dat wasvrouwen die besmette kleding wasten vaak aan cholera stierven, bovendien was het spoelen van de was in besmet water ook een potentiële besmettingsbron. Vissers en schippers kregen ook relatief veel cholera. Hetzelfde gold voor havenarbeiders. Door goede maatregelen kon men aanvankelijk de cholera nog buiten Nederland houden. Nederlanders bewaakten hun kusten om besmette schepen tegen te houden.

1832 een rampjaar
Ondanks deze waakzaamheid werd de cholera in 1832 door stiekeme Scheveningse schippers die boter smokkelden toch naar Nederland gebracht. Zij kwamen vanuit Engeland waar vooral in Londen de ziekte veel sterfte had gegeven.

“Op Maandag, den 25 Junij jl., is eene visscherspink aan wal gekomen, waarvan de stuurman en een der matrozen zich ongesteld bevonden. De eerste derzelven, wiens ongesteldheid van ernstiger aard scheen te zijn, is thans aan de beterhand; de laatstgenoemde is spoedig beter geworden. Onder dezelfde verschijnselen als die bij de zoo evengenoemden opgemerkt werden, zijn de drie volgende dagen nog eenige personen ziek geworden. Op Vrijdag avond den 29 Junij, is weder een persoon ziek geworden, onder omstandigheden, die vermoedens deden ontstaan, welke door deszelfs overlijden, op Zondag, den 1 Julij in den ochtend, meerdere versterking ontvingen.” (Nederlandsche Staatscourant, 05-07-1832)

Vanuit Scheveningen verspreidde de ziekte zich in een rap tempo door Nederland. Bedenk dat in deze periode hier ook nog oorlogsomstandigheden heersten vanwege de Belgisch Nederlandse oorlog. In België en de zuidelijke provincies was een omvangrijke troepenmacht gelegen die ook door cholera fel werd getroffen.

Patiënten die cholera kregen overleefden de ziekte nauwelijks. In Holland (dus exclusief de Zuidelijke provincies) stierven in 1832 resp. 1833 niet minder dan 4872 en 4671 aan de ziekte. Voor Amsterdam waren deze cijfers 793 en 480. De cholera verspreidde zich vanaf 1832 gestaag verder over ons land. Aan het eind van dat jaar meldde de Staatscourant dat van alle Nederlanders er bijna veertienduizend waren aangetast door cholera. Bijna de helft daarvan was overleden.

het rampjaar 1848
Maar nog veel ernstigere cholera golven volgden. De ernstigste cholera uitbraak was echter in 1848/9 met 22078 (A’dam 2256) doden. Hierbij wordt aangetekend dat in deze periode de bevolking hongerde door de slechte economische toestand na het bewind van Koning Willem I. Een grote beurscrash in de jaren 1847/8 hielp daarbij ook niet. Zeer zorgelijk waren de aardappel misoogsten (minder erg dan in Ierland), omdat dit volksvoedsel schaars werd. Alom waren er aardappel opstootjes. De tijd van 1848 was een roerige tijd met dreiging van revoluties (Amsterdams oproer maart 1848).

Na deze cholera epidemie van 1848 had de ziekte zich in Nederland voorgoed genesteld en men ziet in de volgende jaren steeds veel doden door cholera (gemiddeld 3000 doden per jaar). Ook de landelijke provincies hadden veel van cholera te lijden, met name waren in de werkkolonie Veenhuizen zeer veel sterfgevallen. Amsterdam had in 1853 nog een fikse cholerasterfte waarvoor men geen goede verklaring had.

Het rampjaar 1866
Een derde grote epidemie was die van 1866/7 toen ca. 20.000 Nederlanders stierven. Deze epidemie werd vanuit het midden oosten, door de heilige hijad mondiaal verspreid. Ook deze epidemie van 1866/7 eiste veel slachtoffers, met name in laaggelegen delen van Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht met veel oppervlaktewater, dat gemakkelijk geïnfecteerd raakte.

De epidemie van 1866 veroorzaakte een grote sterfte onder de bewoners van Rotterdam, Groningen, Utrecht en Leiden. Iets minder zwaar getroffen werden Nijmegen (het calendarium van deze stad vermeld 66 doden) en Alkmaar. Vooral provincies met veel oppervlaktewater zoals Zuid-Holland toonden ernstige cholerasterfte. In Amsterdam stierven bij deze laatste choleragolf maar 1104 personen door de eerdere aanleg van de waterleiding. Vrijwel alle Amsterdamse zieken waren uitsluitend te vinden in armoedige buurten zoals de Jordaan en andere volksbuurten waarbij de sterfte ca 10% van de inwoners bedroeg. In één woning (Valkenburgersstraat) waren in 6 dagen 5 sterfgevallen, in Foeliestraat stierven in een woning in 11 dagen eveneens 5 personen. Nog hopelozer was de toestand in sommige wijken van Rotterdam waar soms 1 op de 3 mensen door cholera werden getroffen. Dit kwam omdat de woningbouw de snelle urbanisatie niet bij had gehouden en de nieuwe bewoners vaak in krotten in kommervolle omstandigheden leefden. Waterleiding was er niet en men gebruikte oppervlakte water geschept uit gracht of sloot als drinkwater. In grote steden met veel grachten voerde men het drinkwater per grachtenschuit aan, dat voor 1 cent per emmer werd verkocht. Daarnaast waren de secreetputten vaak nabij het oppervlakte water gelegen, zodat snelle verspreiding van de cholera daardoor werd bevorderd. Vooral de wijken met het slechtste drinkwater en de grootste bevolkingsdichtheid, nl. de Rotterdamse volksbuurten zoals de Binnenstad en ten dele ook de Buitenstad werden het ernstigste door de cholera getroffen gevolgd door de wijken in Polderstad. Hoewel cholera de ziekte van de armelui was, werden ook wel burgermensen getroffen. Tollens onze nationale dichter schreef in een brief: De geesel der cholera kastijdt vreeslijk deze stad. Tot gisterenavond (4 aug.) hadden wij ongeveer 500 aangevallenen en 175 bezwekenen, waarbij menige bekenden tot de burgerklasse behoorende.

De waterleiding in Nederland
Inmiddels was het duidelijk geworden, mede door het werk van John Snow (zie later) dat slecht drinkwater iets met de cholera te doen had. Gemeenten met goed drinkwater hadden veel minder last van de cholera dan steden waar een waterleiding ontbrak of gebrekkig was. Een drinkwatercommissie in 1866 komt tenslotte tot de conclusie dat de aanleg van een waterleidingnet noodzakelijk was om de cholera te beteugelen.

Hoe stond het nu met het waterleidingnet in Nederland in deze periode? In vroege tijden waren in Amsterdam waterschuiten die drinkwater afkomstig van rivieren en van duinwater in Amsterdam onder de bevolking distribueerden. Het eerste waterleiding bedrijf was in Amsterdam en kwam tot stand door een Engelse onderneming. In Londen was reeds in 1828 een profijtelijk waterleidingnet aangelegd. Na enkele pogingen van nederlanders die faalden slaagde de Britten er in om in Amsterdam een leidingnetwerk aan te leggen. Het drinkwater was duinwater afkomstig uit Zandvoort. Op 6 juni 1853 kwam er voor het eerst water uit een fontein bij de Haarlemmerpoort in Amsterdam. Op 12 december 1853 konden Amsterdammers voor het eerst drinkwater tappen bij de Haarlemmerpoort voor één cent per emmer. Hier was een standpijp. In 1854 konden particulieren waterleiding aan huis krijgen, maar voor algemeen gebruik werden op verschillende plaatsen in de stad standpijpen geplaatst. In 1856 waren 1397 woningen, aangesloten en dit aantal nam snel toe. Het nut van de waterleiding bewees zich in 1866, in dat jaar werd Nederland getroffen door een cholera-epidemie. Het aantal doden in Amsterdam bleef laag, met uitzondering van de stadsdelen waar geen leidingwater beschikbaar was. Na Amsterdam volgde den Helder (1856). Na de cholera-epidemie in 1866 volgden alras Den Haag (1874), Rotterdam (1874), Leiden (1877), Utrecht (1883) en Arnhem (1885). Mede door de aanleg van waterleiding en riolering, en andere hygiënische maatregelen zien we na 1870 het aantal jaarlijkse cholera doden sterk teruglopen tot enkele honderden per jaar. Na 1890 neem dit nog verder af tot slechts enkele tientallen per jaar, alhoewel in 1892/3 in Amsterdam zich nog een kleine cholera uitbraak voordeed.

een keer ten goede
Gelukkig was de epidemie 1866, door de verbeterde hygiënische voorzieningen de laatste grote cholera golf die Nederland trof. maar in de ons omringende landen bleef de cholera ook na 1870 in golven nog zeer veel slachtoffers eisen. Berucht was de Hamburgse cholera epidemie van 1892 waar het waterleidingbedrijf door gebruik van ongezuiverd rivierwater de ziekte verspreide. Bewoners van Hamburg kregen geïnfecteerd drinkwater van een waterleidingbedrijf. Dit kwam omdat dit bedrijf stroomafwaarts van de stad het rivierwater van de Elbe ongezuiverd als drinkwaterbron innam. Bij deze epidemie raakten ca 17.000 mensen besmet waarvan de helft stierf.

De invloed van de cholera op het sociale leven
De snelle verspreiding van deze onbarmhartige cholera had natuurlijk een diepgaande invloed op het maatschappelijke leven. Hoewel men zich wel wat op de cholera had voorbereid sloeg de cholera ernstiger toe dan men had vermoed. In Nederland wisten we dat het gevaar er aan kwam, maar niet dat de ziekte in korte tijd zo’n omvang zou aannemen. Al maandenlang voor de Nederlandse uitbraak brachten de kranten berichten over de slachting die de ‘Aziatische buikloop’ in Europa aanrichtte.

Door plotselinge ziekte werd de natie welhaast door een panische angst bevangen. Men zocht naar schuldigen. Bierbrouwers vreesden voor een boycot omdat men bier drinken ten onrechte voor gevaarlijk hield. Het sociale leven kwam ten dele tot stilstand. Jaarmarkten werden afgelast, grote bijeenkomsten werden verboden, kermissen gingen niet door, huwelijken werden soms uitgesteld, grote bijeenkomsten gemeden. De economische schade was zeer groot. Als voorbeeld: Bij de opening van de spoorlijn Breda Maastricht (1860) werden de feestelijkheden afgelast vanwege de zeer ernstige cholera epidemie in Helmond. Om Deurne te behoeden voor die ellendige ziekte, mocht geen mens meer naar Helmond. En geen Helmonder mocht Deurne nog binnen. Daardoor bleef Deurne gevrijwaard van besmetting.

Begrafenis rituelen werden aangepast rekening houdende met de cholera-epidemie. Lijken van cholera-patiënten werden niet meer de kerk in gedragen maar onmiddellijk soms in noodgraven met veel bijzondere hygiënische voorzorgsmaatregelen (desinfectie) en zonder veel verdere poespas ter aarde besteld. Nadien werd de herdenkingsplechtigheid in de kerk verricht.

In veel kerken werden gebedsdiensten georganiseerd. In Sittard bijvoorbeeld werd de St Rosa Processie weer in ere hersteld. Sindsdien vindt deze processie jaarlijks plaats.

Tegelijkertijd bood de choleraruitbraak ook economische mogelijkheden. Waar de reguliere geneeskunde weinig had te bieden konden kwakzalvers hun hart ophalen; Men had dranken die kamfer of het zware metaal Bismut bevatten en elixier-verkopers e.d. In veel kranten verschenen advertenties waar deze genezers hun medicatie aanprezen, vaak met veel hoogdravende teksten. Ook boekhandels deden goede zaken door de boekverkoop over cholerabestrijding.

bestuurlijke problemen
Uiteraard gaf deze epidemie grote bestuurlijke problemen. Al voor de cholera Nederland had bereikt werden op lokaal niveau plaatselijke commissies van geneeskundig onderzoek en toezicht ingesteld die later gezondheidscommissies werden genoemd. Deze commissie waren samengesteld uit medici die toezicht moesten houden op de plaatselijke hygiëne en op de beroepsuitoefening van dokters en apothekers maar ook het stadsbestuur van advies moesten dienen. Maar zij konden geen dwingende voorschriften opleggen, zodat in feite veel van deze commissies toch tamelijk vleugellam waren. Veel van hun voorstellen verdwenen dan ook in een lade, omdat deze voorstellen “niet altijd politiek correct” bevonden werden. Het beste wat men over deze commissies kan zeggen was dat men het verloop van de ziekte nauwkeurig bij hield en uitgebreide tabellen opstelde van de sterfte en waar deze sterfte zich voordeed. Daarnaast bevorderden zij dat de plaatselijk bevolking via instructies, reglementen en de plaatselijke pers goed werd voorgelicht. Van deze epidemie bestaat dus veel aanvullende documentatie, die men in de plaatselijke perspublicaties en overheidsbepalingen kan terug vinden.

noodziekeninrichtingen
Een belangrijke opdracht van het stadsbestuur was het inrichten van noodhospitalen met voldoende medische en verpleegkundige zorg, geneesmiddelen, voedsel, bedden en bedekking. Daarbij werd ook aandacht besteedt aan de administratie van de opgenomen en gestorven personen, waarbij naam, adres, opnamedag, overlijdensdag, dag van ontslag, de naam van de behandelde medicus etc werden vermeld. Zodoende is er heel wat documentatie over de slachtoffers van de cholera te vinden. Opgemerkt wordt dat sommige van deze noodvoorzieningen voor zieken de tijd hebben overleefd en nog steeds bestaan.

toezicht sanitaire voorzieningen
Een aandachtspunt van de gemeentelijke overheid was het toezicht op de sanitaire voorzieningen. Een eerste zorg was de ter aarde bestelling van de vele lijken, met name het afvoeren van de lijken, het inrichten van lijkenhuizen voor cholera-doden en het organiseren van massagraven waar de cholera doden snel en efficiënt konden worden bijgezet.

Belangrijk was tevens een goede afvoer van menselijke excrementen. Omdat een riolering ontbrak en de buurten op gezette tijden hun “poepdozen” in grachtenschuit of “de wagen van Boldoot” leegden was extra zorg voor een veilige afvoer van deze excrementen gewenst. Dit vroeg extra reinigen en zo nodig desinfecteren van goten, open riolen en andere soorten van afvoer. Hetzelfde gold voor publieke privaten zoals op scholen, openbare gebouwen.

De oude kleren en het beddengoed moesten worden verbrand. Om hergebruik te voorkomen werden uitdeling van beddengoed etc door de stad bevorderd. Ook de ontsmetting van de woningen werd aanbevolen. In sommige plaatsen werd het teerbranden ter zuivering van de lucht doorgevoerd.

bestrijding van de extra kosten
Al deze maatregelen vroegen veel van de stedelijke financiën die uitgeput raakten. Hoewel de kerken door vrijwilligerswerk en geldelijke steun zich zo veel mogelijk inzetten bleek dit alles toch onvoldoende. Vandaar dat men in deze moeilijke tijden open collecten organiseerden waarbij op sommige plaatsen de hoogte van het gegeven bedrag werd genoteerd. De nood in veel gezinnen was groot vooral als de kostwinner plotseling wegviel. Ondanks de geboden liefdadigheid viel deze steun zelfs bij de allerarmsten vaak niet in goede aarde. Men voelde zich daarbij gekrenkt en gekleineerd. Men wenste meer effectieve maatregelen, zodat de ziekte voorkomen kon worden. Binnen de stad zagen zelfs de eenvoudigen van geest dat er groot verschil was tussen de verschillende stadswijken wat betreft de cholerasterfte.

Kortom de cholera epidemie bracht heel wat bestuurlijke roering teweeg waarvan heel wat gegevens nog zijn terug te vinden.

Hoe overwon men de ziekte
Op de komst van deze epidemie had de medische sector geen adequaat antwoord. Zowel wat betreft de oorzaak als een effectieve behandeling tastte men volledig in het duister. De behandeling bestond aanvankelijk uit aderlaten, maar dit schaadde de patiënt. Later ging men er steeds meer toe over de patiënt veel vocht te laten drinken waaraan laudanum was toegevoegd. Van een effectieve behandeling was slechts sprake toen extra vochttoediening via mondsonde of bloedvat mogelijk werd. Rond 1910 was dit mogelijk, daarna daalde de sterfte door cholera tot een kwart. Na de tweede wereldoorlog bleken tal van antibiotica effectief te zijn en daalde de sterfte nog verder.

Wat betreft de oorzaak van de ziekte betreft rivaliseerden 2 theorieën namelijk de contagionistische en de miasmatische. De contagionisme (besmettingstheorie) ging er vanuit dat een smetstof verkregen van een andere lijder het lichaam binnen drong dat dan de ziekte meekreeg. De miasmatische theorie veronderstelde dat smetdampen afkomstig van fecaliën, verontreinigd grachtenwater, zompige grond, rottende materialen, lijken, mesthopen door inademing de ziekte verspreiden (miasma is afgeleid van het Griekse woord smerigheid).
Gezien het toen bekende gedrag van de ziekte, leek de miasmatische theorie het meest geschikt om veel verschijnselen bij de cholera-epidemie te verklaren. Het valt buiten deze uiteenzetting de voors en tegens tegen elkaar hier af te wegen. De meest gezaghebbende medici steunden dan ook de miasmatische opvattingen. Dit kan het beste worden toegelicht aan de hand van de opvatting van een Amsterdamse medicus genaamd Merkus die nog in 1855 stelde:

“Het grote punt in de kwestie, de besmettelijkheid der ziekte, durven wij niet goed onder behandeling te nemen. De afdoende bewijzen daarvoor en daartegen ontbreken. Zo veel mag intussen worden vastgesteld dat de ziekte wordt voortgeplant door luchtbederf, en dat ze in haar intensiteit vermindert door goede luchtwisseling, behoorlijke luchtverversing, door verwijdering van alle oorzaken welke aan het nakomen van deze voorwaarden hinderlijk zijn”

Deze verschillen in opvatting van een relatief nieuwe ziekte gaven een krachtige impuls aan het medisch onderzoek. Zoals vaak in de wetenschap kan men ook hier vaststellen dat het onderscheid tussen beide opvattingen slechts schijn was geweest toen de werkelijk oorzaak van de ziekte duidelijk werd. Beide theorieën hadden een kern van waarheid. Vandaar dat het tot 1900 duurde aleer de miasmatische opvatting bij het “historische oude vuil” kon worden bijgezet.

Een Nederlandse stem van Prof Blume (1834) uit Leiden die op basis van zijn ervaringen in de tropen stelde dat slecht drinkwater de oorzaak van de cholera verspreiding was, werd niet gehoord of weggehoond.

John Snow
Twee ontdekkingen bij deze ziekte zouden verregaande invloed gaan krijgen op de geneeskunde in het algemeen en de cholera in het bijzonder. De eerste was die van de geniale Britse huisarts John Snow, die werkzaam was in een arm district van Londen. Snow was een medisch genie, zoals ook uit andere ontdekkingen blijkt. John Snow kwam op het idee om met de hulp van zijn vriend en dominee Henry Whitehead, de wijkdominee was, op een plattegrond van zijn wijk de huizen waar cholera voorkwam te “plotten”. Bij de topografische verwerking van zijn gegevens merkte hij op dat de meeste sterfgevallen zich rond een bepaalde waterpomp voordeden namelijk die in Broadstreet. Snow veronderstelde dat het water van deze pomp de oorzaak/verspreider van de cholera moest zijn. Hoewel men in het medische circuit op basis van de miasmatheorie aan zijn waarnemingen geen geloof hechtte, was het plaatselijke bestuur van de wijk wel van zijn visie overtuigd. De pomp werd afgesloten en de uitbraak van cholera verminderde daarna beduidend. Deze publicatie verscheen in 1849. Maar er was nog een vervolgonderzoek nodig om meer mensen te overtuigen. De publicatie daarvan verscheen in 1855. Ondanks zijn zeer sterke argumenten bestreden veel medici toch zijn opvattingen, mede omdat de miasmatische theorie prevaleerde. Bovendien bleek dat zijn bevindingen bij de politici slecht te pas kwamen. Maar het werk van John Snow werd toch door sommige andere wetenschappers opgepakt. Een daarvan: Dr Farr kreeg later grote invloed bij internationale congressen over cholerabestrijding waarbij supranationale afspraken werden gemaakt ter bestrijding van mondiale epidemieën.

Het geniale werk van Snow zou een revolutie in het geneeskundige denken teweeg brengen die zijn weerga in de latere medische geschiedenis nauwelijks meer heeft gekend. Door zijn eenvoudig statistische methode van onderzoek werd het mogelijk, los van de theorieën over deze ziekte, de kwaal toch effectief te bestrijden. Geen wonder dat John Snow bij de Britten als een van de belangrijkste medische pioniers wordt beschouwd.

Nederlandse hygiënisten
In dezelfde (1850-1860) periode zien wij in Nederland een belangrijke ontwikkeling van jonge progressieve politiek geëngageerde artsen die men later de (Amsterdamse) hygiënisten is gaan noemen. Ook zij hebben de studie van de volksziekten, zoals cholera, gemoderniseerd door gebruik te maken van de statistische methoden bij het onderzoek. Hygiënisten vonden de discussie contagieus of miasmatisch irrelevant. Zij zagen de armoedige en vervuilde levensomstandigheden in de volksbuurten, waar veel cholera heerste. Deze medici hebben zich daarom toegelegd om de openbare hygiëne te bevorderen juist in deze smoezelig vaak overbevolkte en stinkende volksbuurten.

De kracht van de hygiënisten was bovendien dat zij toe traden toe tot plaatselijke gezondheidscommissies en liberale kiesverenigingen. Enkelen zoals Penn, Ali Cohen en Zeeman speelden bovendien een rol in de landelijke politiek. Het is duidelijk dat de bestrijding van de cholera bij dit alles een van de speerpunten van hun actie werd. Daarbij werd een ommekeer van de bestaande onjuiste opvattingen bewerkstelligt, op basis van topografisch-statistisch onderzoek. Uiteindelijk wonnen zij daardoor het pleit.

Politici moeilijk te overtuigen
Al vroeg in de jaren 1850-1860 werd door de hygiënisten voor de cholerabestrijding een algemene, nationale aanpak van de levensomstandigheden van alle burgers bepleit, een nieuwe visie die niet bij de tijdsgeest paste. De genoemde ziekten konden en moesten volgens hen worden voorkomen door alle burgers, ongeacht hun afkomst, dezelfde gezondheidsvoorzieningen toe te kennen. De individueel gerichte filantropie hoe nuttig ook werd als onvoldoende en vernederend beschouwd. De volksklasse was meer gebaat bij verbetering van de levensomstandigheden en een goede openbare hygiëne dan bedeling. Riolering, goedkope en kwalitatief goede voedingsmiddelen, goedkoop en kwalitatief goed drinkwater en betere huisvesting zouden het armoedevraagstuk misschien niet in één klap oplossen, maar vormden toch wel een noodzakelijke voorwaarde om de cholerasterfte te beteugelen. Dergelijke maatregelen zouden de doolcirkel van ziekte en armoede toch doorbreken.

Door de kracht van hun argumenten wisten de hygiënisten in de jaren 1850-1860 met succes dit nationaal debat over volksgezondheid, gezondheidsverschillen en de oorzaken van de verschillen in cholerasterfte aan te kaarten. Een uniform gezondheidsbeleid voor alle burgers werd sindsdien uitgangspunt van de politieke discussie. Gesteund door nieuwe wetten en plaatselijke verordeningen hebben de hygiënisten zich tot de belangrijkste gesprekspartners van de landelijke, provinciale en plaatselijke overheden gemaakt in kwesties van openbare hygiëne. Onafgebroken werd bij gemeente- en provinciebesturen er op aangedrongen om een riolering aan te leggen en kwalitatief goed drinkwater via een waterleidingnet te verstrekken. De stem van de hygiënisten klonk door in de maatregelen van de Amsterdamse cholera commissie die tijdens de epidemie van 1866 werd aangesteld. In pamfletten wees men erop dat “Steeds behoort gezorgd te worden voor GOED DRINKWATER”. Het duurde evenwel nog lange tijd voordat het politieke bestel doordrongen was van de noodzaak van deze drastische wijzigingen in de stadshygiëne. De aanleg van riolering en waterleiding volgde toen snel. Voor het goede werk dat vele medici tijdens de cholera epidemie bewezen werd aan aantal van hen een speciale bronzen koninklijke eremedaille (de cholera medaille) uitgereikt.

Een belangrijke spin-off van de cholera epidemie was de internationale samenwerking. Het was duidelijk dat cholera niet aan de grenzen stopte en dat men noodzakelijkerwijze moest gaan samenwerken. Quarantaine regelingen werden overeengekomen. Het eerste internationale sanitaire congres werd in 1851 te Parijs gehouden en vele bijeenkomsten zouden in nog volgen. Deze vorm van samenwerking zou uiteindelijk de kiem vormen van de World Health Organisation (WHO)

Koch ontdekt de cholera bacil
De tweede belangrijkste ontwikkeling in de cholerabestrijding was de ontdekking van de verwekker van de cholera. Tijdens een grote uitbraak van cholera in Egypte stuurde de Duitse regering een onderzoekscommissie naar dit gebied, om de oorzaak van de ziekte op te sporen. In deze commissie zat Robert Koch, een van de belangrijkste bacteriologen van de 19de eeuw. Het resultaat was spectaculair, binnen enkele weken had Robert Koch (1883) de bacil ontdekt: vibrio cholera. Deze ontdekking had grote gevolgen voor de preventie, want met ontsmettingsmiddelen kon men de cholera nu effectief bestrijden. Bovendien werd vaccinatie mogelijk die vele jaren verplicht werd gesteld wanneer men bepaalde gebieden in het buitenland bezocht.

De vondst van de bacterie was natuurlijk de doodsteek van de miasmatische theorie. Veel medici wilden er toch niet aan, ook toen de bewijzen zich opstapelden. Tijdens het tweede cholera congres (1884) gaf Robert Virchow ruiterlijk toe dat hij nogal sceptisch was geweest t.a.v. de besmettelijkheid van de cholera, maar dat hij nu het werk van Koch uitbundig prees. Maar er waren ook anderen die aan het miasmatische concept bleven vasthouden en niet aan bacteriologische theorie geloof hechten. Nog in 1892 dronk een hoogleraar, opponent van Koch, Max Pettenkofer als uitdaging een cultuur van cholera-bacillen. De goede man, een onderzoeker en wetenschapper met terecht grote faam, had achteraf veel geluk dat hij niet stierf. Ook de bekende onderzoeker Charles Creighton ridiculiseerde de vondst van Koch nog in 1894. Dit voorbeeld toont aan hoe fel de discussie destijds gevoerd werd. Verder blijkt dat verkeerde opvattingen soms een lang taai leven hebben zeker als deze eertijds door prominenten in het vakgebied voor waar worden gehouden. Volgens de bekende wetenschapsfilosoof Kuhn gaat een paradigma wisseling in het denken steeds met veel weerstand gepaard. Wat leert de cholera ons bovendien nog. Hoewel aanvankelijk onkunde bestond werd door de praktische actie van de hygiënisten een goed eindresultaat bereikt. Door preventie en betere hygiëne werd een spectaculaire verlenging van de levensverwachting bereikt van gemiddeld 20 jaar. Deze spectaculaire gezondheidswinst en verlenging der levensverwachting, is later nauwelijks meer geëvenaard. Het zou het eerste succes van de moderne geneeskunde zijn. Vanaf 1900 werd het woord hygiëne een toverwoord, zoals in deze tijd het woord duurzaamheid.

Genealogische aspecten
Omdat er vooral in grote steden veel sterfte door de cholera was vindt men in veel gepubliceerde genealogieën of kwartierstaten herhaaldelijk vermelding van de cholerasterfte van een van de voorzaten. Een kleine internet zoekactie zal dit bevestigen. Vaak zijn bij de DTB gegevens of de gegevens van de burgerlijk stand na te gaan of er aantekeningen te vinden zijn over cholera. Denk ook over nood-begrafenissen e.d. Vindt men in een gezin dat meerdere personen die in korte tijd overleden (in deze cholera-perioden) dan wijst dit sterk op een besmettelijke aandoening en dan is cholera waarschijnlijk in het spel. In veel archieven kan men ook gegevens vinden over de cholera uitbraak en welke percelen cholera lijders huisvestten die later overleden. Men kan dan op basis van het woonhuis de familie traceren waar de cholera zich voor deed.

Over de cholera epidemie is verder zeer veel gepubliceerd, zowel in de kranten, de bellettrie, de dagboeken als in de wetenschappelijke literatuur.. Over de cholera in plaatsen zoals Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Gorinchem, Nijmegen, Zutphen, Delft en Dordrecht is de epidemie gedetailleerd onderzocht en in boekvorm verschenen. Vaak treft men in deze geschriften zelfs nog namen van slachtoffers of van de adressen waar cholera gestorvenen waren. Het recente proefschrift van Har Meijer, Het vuil, de stad en de dokter, dat de epidemieën van cholera in Leiden beschrijft is zeer informatief, ook voor niet Leidse onderzoekers. In deze boeken vindt men tevens uitgebreide literatuurlijsten. Cholera is ook een dankbaar onderwerp voor heel wat Heemkundige publicaties. Deze zijn ook voor genealogen interessant. Veel gebeurtenissen uit die periode hadden een diepgaande invloed op het plaatselijke leven, vandaar dat heemkundigen zich graag hierin willen verdiepen.

Zeer informatief zijn de uitgaven van de Nederlandse hygiënisten, diverse artikelen van hun hand van men in het Tijdschrift voor geneeskunde. Ik zelf heb veel gehad aan het handboek voor de Gezondheidsleer van prof RH Saltet dat in 1913 verscheen en waarin men nog de actualiteit van het denkend speuren voelt. Ook het boekje van Dr. J.A.Vervoorn (Volksgezondheid en Sociale ontwikkeling; 1961 is nog steeds een aardige inleiding over de geschiedenis van de sociale geneeskunde in de 19de eeuw. Ook in dit boek wordt de cholera besproken. Voor details over aantallen slachtoffers kan men ook speuren in het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde, waar overzichtslijsten verschenen van de epidemie en waar deze had toegeslagen.

Een belangrijke bron waarover men thans kan beschikken, zijn de oude kranten die momenteel via de KB en internet zijn te raadplegen. In deze kranten kan men het verloop van de choleragolven nauwkeurig volgen. Vaak zijn er gegevens te vinden over het aantal doden en welke wijken of gemeenten getroffen zijn. Kortom men vindt hier een schat aan gegevens die nu gemakkelijk bereikbaar zijn. De digitalisering van de kranten is hier een geweldige hulp. Men krijgt dan rechtstreeks een beeld van de angst onder de mensen en het geringe dat men in eerste instantie tegen de ziekte kon doen. Maar anderzijds werd in goed 40 jaar zo veel bereikt dat de epidemie onder controle kwam.

Samengevat:
Het is meer dan de moeite waard dat genealogen zich ook in de grote cholera epidemieën verdiepen. Deze ziekte is een catastrofe geweest in het leven van veel 19de eeuwse voorzaten. Veel mensen kregen de ziekte en stierven daar aan. Angst beheerste de bevolking en het sociale leven kwam in veel opzichten tot stilstand. Kranten uit dit tijdvak geven hiervan een goed beeld. Zelfs in latere jaren bleef de vrees voor de cholera hangen. De cholera werd daarbij zelfs een scheldwoord. Het merkwaardige is dat in de meeste geschiedenisboeken deze ramp (vele tienduizenden doden) nauwelijks ter sprake kwam. Wie de kranten uit die dagen leest ziet een choleraleed in al zijn grimmigheid.

Mede als gevolg van de ernst van de ziekte zijn nog veel gegevens beschikbaar.
Ondanks het onnoemelijke leed heeft de cholera toch – in het perspectief van de geschiedenis gezien – een goede zijde gehad. Tijdens de cholera werd een moderne geneeskunde geboren, die in tegenstelling tot vroeger werkelijk effectief was en een belangrijke levensverbetering bracht. Door het propageren van hygiënisch gedrag, het bevorderen van ziektepreventie en het treffen van technische voorzieningen (waterleiding, riolering, betere wooninrichting, etc), steeg de gemiddelde levensverwachting in 75 jaar van ca. 40 tot ca. 60 jaar. Veel genealogen die de langere levensduur van hun voorzaten ongetwijfeld hebben opgemerkt zullen deze levensverlening niet met cholera in verband hebben gebracht.

Is de hausse op de DNA-test van de consument voorbij?

0

Minder dan vijf jaar geleden werden consumenten-DNA-tests geprezen als de innovatieve technologie van de toekomst – maar vandaag hebben dalende verkopen verschillende DNA-bedrijven gedwongen om hun personeelsbestand te verminderen en hun bedrijfsstrategieën aan te passen.

De verkoop van DNA- tests voor consumenten nam een hoge vlucht in 2017 nadat de FDA 23andMe ‘s directe genetische tests voor consumenten had goedgekeurd . Maar afgelopen zomer verschenen de eerste tekenen van problemen op de markt voor DNA-tests, toen Francis deSouza – CEO van Illumina , een fabrikant van genetische apparatuur, een vertraging van de verkoop constateerde.

Vanaf november 2019 is de directe verkoop van websites voor Ancestry en 23andMe met respectievelijk 38% en 54% gedaald

Een paar factoren kunnen bijdragen aan de daling van de verkoop van DNA-testkits, maar de twee belangrijkste zijn verzadiging van de markt en schade door privacy kwesties.

Ongeveer 30 miljoen mensen over de hele wereld hebben een DNA-test gedaan en meer dan 50% van de tests waren Ancestry-kits. Ook 23andMe heeft meer dan 10 miljoen DNA-testkits verkocht.
De consumenten die geïnteresseerd zijn in DNA-testen en deze kunnen betalen hebben dit al gedaan. En aangezien het onwaarschijnlijk is dat iemands genetische gegevens zullen veranderen, zien de meeste consumenten mogelijk geen reden om nog een DNA-testkit te kopen. De DNA-markt bevindt zich op een omslagpunt nu de meeste early adopters de categorie zijn binnengekomen. De markt voor DNA-tests is mogelijk overschat geweest.

“Hoewel elke broer of zus iets andere genen van hun ouders erft, kan men hiermee toch al een vrij goed beeld krijgen van de afkomst aan de hand van een DNA-test van een elk gezinslid. Dit betekent dat sommige mensen misschien niet de behoefte voelen om de test aan te schaffen als een ander naaste familielid, zoals een broer of zus, al genetische tests heeft ondergaan.

Naarmate DNA-tests populairder werden, begonnen consumenten en voorstanders van privacy ook hun bezorgdheid te uiten over derde partijen, zoals tech-startups en politie, om toegang te krijgen tot hun genetische gegevens.
Toen de politie in één spraakmakende zaak via een site van een derde partij toegang kreeg tot genetische gegevens om de Golden State Killer op te sporen, werd duidelijk hoe DNA-testresultaten zonder toestemming door de politie werden gebruikt of aan derden werden verkocht. .
En hoewel sommige DNA-testbedrijven, waaronder Ancestry en 23andMe, sindsdien gezien het geüpdatete privacy beleid nu om uitdrukkelijke toestemming van consumenten vragen voordat ze hun gegevens met derden delen is dit mogelijke al te laat.

Als reactie op de dalende verkoop brengen DNA-testbedrijven wijzigingen aan in hun bedrijfsmodellen en ontslaan ze werknemers.
In een blogpost gaf Ancestry aan dat het herinvesteert in zijn gezondheidszorg, genaamd Ancestry Health. Het bedrijf kondigde al eerder dit jaar aan dat het zijn productaanbod uit zou breiden met een next generation sequencing-tool om consumenten meer gedetailleerde informatie te geven over hun potentiële gezondheidsrisico’s.

zie: https://www.advisory.com/daily-briefing/2020/02/20/dna-tests

DELFLAND Inhoudsopgave Jaargang 29, nr. 1, maart 2020

0

Van het Bestuur en de redactie 2453

Berichten uit de afdeling
– Agenda afdelingsbijeenkomsten 2453
– Bijeenkomsten van anderen 2455
– Duitslanddag 2021 2455
– Ledenbestand 2456

Bestuursmededelingen
– Inloopspreekuur voorouderonderzoek 2456
– Nieuwe leden stellen zich voor 2457

Afdelingsledenvergadering
– Agenda 2459
– Concept verslag van de Afdelingsledenvergadering 14 november 2019 2460
– Concept jaarverslag van de Secretaris over 2019 2462

Genealogische hoek
– Achter de gevels van Delft (vervolg) 2468

SHIFT ef_zeven
E-mailadressen 2469
CD-Nieuws
– Parenteel van de Zoetermeerse familie BOS 2469

Algemene informatie
Archiefnieuws
– Stadsarchief Rotterdam 2470

Diversen
– 75 jaar Bevrijding – Oorlogsverhalen Oorlogsattributen 1940-1945 2472
– Wat is familie als je die niet kent? 2472

Digitalisering Delflandse advertentiecollectie

Dit jaar zijn de indexen van alle jaren behalve 2019 op de lokale pc ingevoerd. Er zijn begin 2019 5000 scans ingevoerd. De advertenties 2017 en 2018 blijven gespreid binnenkomen. Dit leidt tot vertragingen bij de invoer op de pc en op de website.
Nog regelmatig worden er advertenties aangeleverd zonder datumvermelding. Wij verzoeken de knippers in voorkomend geval de datum en naam van de krant op de achterzijde van de advertentie te schrijven, aangezien we ze anders moeilijk kunnen verwerken.
De nieuwe NGV-website heeft nog geen voorzieningen paraat om databases te kunnen raadplegen. Hier wordt aan gewerkt.

Achter de gevels van Delft

(Samenvatting van de voordracht door Piet van der Kruk op 9 mei 2019, vervolg van blz. 2446 in Mededelingenblad 2019, nummer 4, december 2019)
Handelaar in aardewerk en huizen
Na de dood van Maria Versteegh in 1734 werd Arnoud Crispijn de nieuwe eigenaar en bewoner. Hij was verkoper van aardewerk en handelaar in huizen en moet ook een goede relatie zijn geweest van de bovengenoemde Westerbaen. Crispijn benoemde hem namelijk in 1722 in zijn testament als voogd over zijn kinderen voor het geval hij zou komen te overlijden en toen hij in 1726 als geboren Leidenaar voor zijn handel poorter van Delft wilde worden, stond Westerbaen voor hem borg.
Crispijn was in 1720 als weduwnaar van drie jonge kinderen hertrouwd met de nog ongehuwde “jonge dochter” Pieternella de Clercq. Zij ontfermde zich over de kinderen uit zijn eerste huwelijk en ondersteunde haar man in de winkel bij de verkoop van aardewerk.
Een belangrijk deel van zijn tijd besteedde Arnoud aan de handel in huizen. Uit zogenaamde ‘waarbrieven’ (overdrachtsakten) blijkt dat hij meer dan 25 huizen in Delft in eigendom heeft gehad.

Een nieuwe CD – Parenteel van de Zoetermeerse familie BOS

De Genealogische Werkgroep Zoetermeer heeft 20 jaar onderzoek samengebracht in een zogenaamde parenteel. Deze omvat het overgrote deel van de nakomelingen van Mathijs Jansz Bos en Cornelia Gerrits, die aan het einde van de 16e eeuw in Utrecht en Harmelen verbleven. De afstammelingen zijn voor zover mogelijk uitgewerkt tot aan het begin van de 21e eeuw.
Aert Janszoon Bos wordt in 1689 de stamvader van de “Zoetermeerse Bossen” en van families zoals bijvoorbeeld Dogterom, Krijgsman, Paul, Sonneveld, Van Dorp en vele anderen. De familie waaierde uit naar onder andere Wassenaar en Zoeterwoude maar ook naar Amerika, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.
Vanaf 1727, het jaar waarin Aert Bos “eigen boer” werd op de boerderij ‘Driewegen’ aan de Voorweg, was hij ambachtsbewaarder van Zoetermeer en zijn zoons werden gedurende de gehele 18e eeuw regelmatig tot schepen aangesteld. Kleinzoon Cornelis Cornelisz Bos (1752-1833) was vanaf 1784 ambachtsbewaarder en later lid van de gemeenteraad. Zijn zoon Cornelis zette de boerentak voort, zoon Jacobus werd in 1827 burgemeester van Zoetermeer en afgezien van een korte onderbreking zouden Zoetermeer en het naastgelegen Zegwaart tot 1931 burgemeesters Bos hebben. De boeren Bos deden het ook goed: Marinus Bos kreeg het in de late 19e eeuw voor elkaar dat elk van zijn zes zonen een boerderij in Zoetermeer bestierde, waarvan vijf aan de Voorweg. Naast hun vele maatschappelijke activiteiten hebben de Bossen ook bijgedragen aan het Zoetermeerse erfgoed: maar liefst drie huidige Rijksmonumenten, Dorpsstraat 7, 8 en 9 zijn in hun opdracht gebouwd.

Aardbeving in Salt Lake City

Een aardbeving in Salt lake city met een magnitude van 5,7 bracht lichte schade aan de drempel, maar ik heb niet gehoord dat het genealogische archief in de zoutberg schade had.

zie verder:
 en eventueel een dozijn andere nieuws sites